Marieke Broekman, kinder- en jeugdpsychiater bij ‘De
Jutter’ in Den Haag moest slikken van de publiciteit rond de conclusies van de
Inspectie, maar moet toegeven dat het rapport wel de praktijk weergeeft.
‘Instellingen zijn bezig fusies en personeelstekorten te overleven. Dat kost
veel energie.’ Onlangs toetste de Inspectie van de Gezondheidszorg (IGZ) de
kwaliteit in de kinder- en jeugdpsychiatrie op wet- en regelgeving die al in
1996 is ingevoerd. Daarvoor bezocht ze zeven instellingen. De conclusies zijn
pittig: het zorgaanbod is onvoldoende patiëntgericht en niet toegankelijk voor
moeilijke doelgroepen, het medicatiebeleid is niet op orde, het beleid van de
instellingen bij noodsituaties en dwangbehandeling krijgt weinig aandacht en de
samenwerking met andere jeugdvoorzieningen is marginaal. Tevens is de
medezeggenschap van kinderen en ouders nauwelijks ingevoerd. ‘Gezien de
regelgeving in 1996 heeft de sector erg veel tijd nodig om ze ook uit te voeren,
aldus Jacques Lucieer, hoofdinspecteur van de Inspectie.
Geslotenheid
‘De conclusies zijn niet nieuw, ze staan nu op papier,’ reageert Sip
Stulp van de Landelijke Patiënten Raad (LPR). ‘Instellingen maken geen analyse
van de afstemming van het zorgaanbod op de vraag van de cliënt. Minderjarigen
worden nauwelijks betrokken bij het opstellen en bespreken van het behandelplan.
Het gevolg is dat er onrecht wordt gedaan aan minderjarige cliënten en zij
hebben weinig mogelijkheden om te klagen. Wat betreft de medezeggenschap hebben
er van de 28 instellingen voor kinder- en jeugdpsychiatrie slechts zeven een
cliëntenraad.’
Jack Dane, beleidsmedewerker Jeugd bij koepelorganisatie GGZ Nederland,
vindt op z’n zachtst gezegd weinig nuance in het rapport. ‘Naar de letter heeft
de Inspectie gelijk, maar als ze even door had gevraagd bij de instellingen was
ze op de achterliggende redenen gestuit. Bovendien zie ik inhoudelijk weinig
kennis van zaken terug. Een aantal zaken kloppen niet. Waar bijvoorbeeld de IGZ
spreekt van ‘plannen voor samenwerking’ met de verstandelijk gehandicaptenzorg
hebben wij al lang een Multifunctioneel Centrum voor verstandelijk gehandicapte
jongeren met psychiatrische stoornis staan.’
De belangrijkste oorzaak voor de – ook door hem erkende – achterstand
(‘er is zeker sprake van laksheid’) zoekt Jack Dane in de kleinschaligheid van
de instellingen. ‘Als kleine instelling moet je prioriteiten stellen. Inzet op
de directe hulpverlening aan de cliënt gaat ten koste van het kwaliteitsproces.’
Lucieer van de Inspectie erkent dat knelpunt, en geeft ook nog andere mogelijke
oorzaken voor de achterstand van de kwaliteit in de zorg aan. Zoals de
geslotenheid van de sector, geringe kruisbestuiving van instellingen en de
traditionele scholingsstrijd in behandelwijzen. ‘Maar voor het onderzoek kijken
wij naar de patiënt en die heeft niets met fusies te maken. Het veld moet zich
buigen over hoe die knelpunten te vermijden zijn.’
Volgens Sip Stulp van de LPR moet een belangrijk deel van oorzaak voor de
problemen gezocht worden in de geslotenheid van de sector: ‘Men vaart een eigen
koers, er is geen toetsing van de eigen methoden aan andere ervaringen en de
praktijk van andere instellingen. Ik heb geen twijfel over de oprechtheid en
zorgvuldigheid van de behandelaar en de hulpverlener. Maar dat zegt niks over
kwaliteit.’ Die ‘protectionistische terughoudendheid’ constateert ook Pim
Steerneman, directeur van de divisie kinder- en Jeugdpsychiatrie van de
Mondriaan Zorggroep. ‘Er heerst een attitude van geslotenheid in de sector, ten
opzichte van instanties buiten de eigen instelling en ook ten opzichte van de
cliënten. De organisatie van de medezeggenschap en de inbreng van cliënten in
het behandelplan schiet daardoor tekort.’
Grijs gebied
Een heikel punt in de sector kinder- en jeugdpsychiatrie en ook in het
rapport van de Inspectie voor de Gezondheidszorg is de invoering èn de
uitvoering van de maatregelen voor dwang en drang. De Inspectie constateert dat
in slechts één bezochte instelling de wet BOPZ, Bijzondere Opneming
Psychiatrische Ziekenhuizen, adequaat is uitgevoerd in het beleid. Verder is er
te weinig duidelijkheid over pedagogische maatregelen en dwangmaatregelen. ‘De
hulpverlener opereert bij de behandeling van ernstig gedragsgestoorde kinderen
vaak in het zogenoemde grijze gebied van dwang en drang,’ verklaart psychiater
Marieke Broekman, ‘Als je een kind dat niet luistert naar zijn kamer wilt
sturen, is het moeilijk uit te maken of je handelt in het kader van de
behandeling of van het opvoeden. In het laatste geval moet je op zoek naar
andere interventies. Met ouders en met de kinderen zelf maak je ook afspraken,
onder meer over vrijheidsbeperking. Niettemin kom je voor de vraag te staan:
wanneer moet ik wel of niet doorpakken? Bij ernstig gedragsgestoorde kinderen
vind ik doorpakken beter dan dat je moet zeggen: “Ik kan je niet behandelen, ga
maar naar huis”.’
Er wordt te gemakkelijk teruggegrepen op het gebruik van
vrijheidsbeperkende maatregelen, vindt Sip Stulp van de LPR. ‘En dat is
zorgelijk omdat er geen controle op is. Het is niet zozeer onwil van de
groepsleiders, maar ze zijn niet goed op de hoogte van wet- en regelgeving die
betrekking hebben op regels en maatregelen. Ik ken wel de voorbeelden van de
‘onhandelbare’ kinderen die op de stoel worden vastgebonden, of een washandje op
de mond gedrukt krijgen. “Wat moet je anders?”, is dan de veelgehoorde vraag van
hulpverleners. Nou, dáár moet men het dus met elkaar over hebben, elke
toegepaste maatregel moet op papier gezet worden, zodat het getoetst kan worden.
Dan kan je ook een discussie voeren over de legitimiteit en de doelmatigheid van
toegepaste middelen.’
Het rapport van de Inspectie heeft de sector wakker geschud, daarover is
iedereen het eens. Over wat er vervolgens het eerst aangepakt moet worden,
verschillen de meningen. ‘Haal energie weg bij de fusies en richt je als
instelling meer op de inhoud van de zorg,’ adviseert hoofdinspecteur Lucieer.
‘Elke instelling moet zijn kwaliteit en zijn professionaliteit verbeteren. De
luiken moeten open en men moet gaan samenwerken.’ Jack Dane van GGZ Nederland
stelt dat er al wordt samengewerkt en geeft er enkele voorbeelden bij. Maar ook
hij erkent dat het tijd is door te pakken, vooral op het gebied van de
medezeggenschap van cliënten, van de vraaggestuurde zorg en de toegankelijkheid
van de sector voor allochtonen en op het gebied van het medicatiebeleid: ‘Daar
heeft de inspectie een hard punt’. Dat vindt ook de inspecteur: ‘Als de sector
zich realiseert dat hij medicatie toepast waarvan onvoldoende bekend is over de
uitwerking bij kinderen, dan is het de vraag hoe bewust men om gaat met het
veiligheidsaspect.’/Caroline Stam