Dit zijn volgens Marike van Gemert de zes meest voorkomende valkuilen waar het gaat om spreken met kinderen over huiselijk geweld:
1. Niet met de kinderen praten
‘Er is de laatste jaren bij huiselijk geweld gelukkig meer aandacht voor kinderen dan voorheen. Maar tóch hoor ik bij onderzoek nog te vaak dat kinderen over hulpverlening na huiselijk geweld zeggen: “Aan mij is nooit iets gevraagd.” Dus er gaat iets mis.
Een reden om niet met de kinderen te praten kan tijdgebrek zijn. Of hulpverleners zijn bang dat ze kinderen met zo’n gesprek extra belasten in een al moeilijke tijd. Dat ze het kind bijvoorbeeld met een loyaliteitsconflict opzadelen, het kind beschadigen, of het gesprek op de verkeerde manier zullen voeren. Of ze gaan er onterecht vanuit dat andere instanties al met het kind gesproken hebben, terwijl intussen niemand daadwerkelijk een gesprek heeft gevoerd.
Het is belangrijk dat er met het kind gesproken wordt, omdat het kind een ander beeld van het huiselijk geweld kan schetsen dan de ouders. Door niet met hem te spreken, geef je de boodschap: jij doet er niet toe. En kinderen hébben bij kindermishandeling al het gevoel dat ze niet van betekenis zijn: mijn grenzen doen er niet toe, niemand let op mij, niemand interesseert zich in hoe ik me voel. Door hen niet te vragen naar hun ervaringen en emoties, bevestig je dit negatieve mensbeeld.
Natuurlijk zijn er uitzonderingen denkbaar, waarbij het beter is om niet met het kind te praten. Hierbij kun je –bijvoorbeeld in overleg met de betrokken GGZ-behandelaar- concluderen dat een gesprek op dit moment te belastend is voor een kind. Maar over het algemeen is het juist goed en helend voor een kind om aan het woord te komen, en niet schadelijk.’
2. Voorbij gaan aan de loyaliteit van het kind naar de ouder
‘Als je in gesprek gaat met het kind, is het belangrijk dat je dit gesprek op de juiste manier voert. Het intact laten van de loyaliteit van het kind naar de ouder, is hierbij een gegeven en mág er ook zijn. Het is ook een intrinsiek gezond iets. En het is in het overgrote deel ook zo dat ouders niet moedwillig hun kind mishandelen. Het zijn vaak mensen met hun eigen psychische problemen, stress en onmacht, waardoor de opvoeding niet goed lukt.
Merk je dat het kind last heeft van een loyaliteitsconflict? Maak dan expliciet ruimte voor deze gevoelens. Zeg bijvoorbeeld iets als: “Lastig is dat hè? Het ene moment heb je het gezellig met je ouders, het andere moment ben je bang voor ze. Het ís ook ingewikkeld. Je kunt én van je vader houden, en bang voor hem zijn.” Erken dus de complexiteit.
Daarnaast is het is belangrijk dat je als hulpverlener geen oordeel uitstraalt over de ouders. Dus als een kind van tien jaar zegt dat hij voor het huishouden en zijn broertjes zorgt, omdat mama depressief in bed ligt, zeg dan niet: “Dat hoor jij niet te doen, dat hoort je moeder te doen.” Want daarmee diskwalificeer je het kind en de moeder. Een kind zal dit namelijk opvatten als jouw oordeel of afwijzing van de ouder, en daarmee ook van het kind.
Het kan helpen om de maatschappelijke norm te benoemen. In plaats van dat je het persoonlijk maakt, verwoord je het bij de maatschappelijke norm neutraal, als feit: “Wat goed van je dat je voor mama en je broertjes zorgt. Maar als je tien bent, is het ook belangrijk dat er iemand voor jóu zorgt. Zodat je naar school kunt en buiten kunt spelen. Dat lukt nu niet, en dat lukt mama nu ook niet. Daarom is het belangrijk dat er hulp komt voor mama. Want het is belangrijk dat kinderen naar school kunnen.” Een kind zal dan waarschijnlijk beamen dat dat nu inderdaad niet lukt. Dan vervolg je: “Hoe kunnen we ervoor zorgen dat het wél gaat lukken?”
3. Je eigen heftige emoties meenemen in het gesprek
‘Je neemt in gesprekken altijd jezelf mee. Want je bent niet alleen hulpverlener, maar ook mens. En waar kinderen mee te maken hebben is soms zo verschrikkelijk, dat het logisch is dat je hier een mening over hebt. Maar kinderen voelen het feilloos aan als een hulpverlener hun ouders afkeurt. En dat is niet helpend bij een gesprek.
Hoe je deze emoties kunt uitschakelen? Ik denk dat onderdrukken weinig zin heeft, maar je er bewust van zijn dat je ze hebt, is al winst. Want dan kun je er ook bewust voor kiezen om deze gevoelens even te parkeren. En dan kun je na het gesprek wel even spuien bij je collega’s.
Probeer ook hier in het gesprek de maatschappelijke norm te benoemen in plaats van jouw eigen oordeel. Zeg dus niet: “Ik vind dit echt niet normaal”, maar liever: “Seksfilmpjes zijn niet bedoeld voor kinderen van 5.” Je hoeft overigens ook weer niet ál je emoties weg te filteren. Als een kind ziet dat je geraakt wordt, kan hem dit aan het denken zetten: misschien is wat ik meemaak helemaal niet zo normaal. En ook: deze persoon wilt écht dat het beter met me gaat. Het maakt je op zo’n moment meer mens dan hulpverlener. Een mens dat vindt dat het kind ertoe doet.
Alle kinderen die ik heb geïnterviewd voor mijn praktijkboek geven aan dat ze behoefte hebben aan mensen, niet aan functionarissen, loketten en afvinklijstjes. Het is dus op zich niet erg dat je geraakt wordt. Maar waak ervoor dat je heftige emoties of je oordeel meeneemt in het gesprek.’
4. Het kind geen inspraak geven
‘Een traumabrein kan ontzettend in paniek raken van controleverlies. Wanneer je het kind laat meedenken, geeft dit wat houvast en veiligheid. Je kunt bijvoorbeeld vragen stellen zoals: “Wil je bij het gesprek zijn als we met je moeder gaan praten, of wil je dat ik het alleen doe?” Of: “Wat wil je niet dat we aan je vader vertellen?” Of: “Wie van je familie kunnen we hierbij betrekken?” Het is hierbij ook belangrijk om een kind keuzes te geven. Dat kan over heel triviale zaken gaan, die een kind een gevoel van houvast kunnen geven. Zoals: “Zullen we samen kijken welke knuffel je wilt meenemen, nu je bij opa en oma gaat logeren?” Er is altijd wel iets te verzinnen waarover een kind kan meebeslissen.’
5. Het kind niet informeren tijdens het proces
‘Als er bij huiselijk geweld hulpverlening in beeld komt, heeft het kind heel erg behoefte aan informatie. Want de situatie is vaak moeilijk te begrijpen: waar komt deze mevrouw voor? Mag ik ook wat zeggen? Wat doen ze met wat ik hen vertel? Om zoveel mogelijk een gevoel van veiligheid te creëren, is het belangrijk dat je het kind er structureel bij betrekt. Je hoeft niet de complete route te vertellen, maar mag wel uitleggen wat er op korte termijn gebeurt en wat de rol van het kind hierbij is. Wat gebeurt er met zijn inbreng? Wat ga je hiervan wel en niet met de ouders delen?
Je mag ook best open aangeven dat de problemen niet morgen opgelost zijn. Doe geen valse beloftes, zoals “het komt goed”. En doe vooral geen beloftes die je niet nakomt. Als je bijvoorbeeld belooft: “Ik praat hier met je mentor over en kom er vrijdag bij je op terug”, dan rekent het kind erop dat je dit doet. Maar als die mentor ziek blijkt te zijn en je door de waan van de dag vergeet om een terugkoppeling te doen naar het kind… dan kun je denken: och ja, het kind weet dat de mentor ziek is, dus het zal wel loslopen. Maar kinderen die onveilig opgroeien zijn hypergevoelig voor afwijzing, en denken algauw: zie je wel, die is mij vergeten. Of: zie je wel, die is ook al niet te vertrouwen… Als hulpverlener ben je dus al heel snel onbedoeld hun negatieve zelfbeeld en mensbeeld aan het bevestigen. Dat vraagt om grote zorgvuldigheid.’
6. Meer functioneel dan mens zijn
‘Sommige hulpverleners hebben de neiging om zoveel mogelijk informatie uit een kind te willen halen. Dat doen ze vanuit een groot gevoel van betrokkenheid en het ís ook belangrijk om de feiten op tafel te krijgen. Maar het allerbelangrijkste is dat je het kind centraal stelt in het contact. Zo voelt het kind zich meer gezien tijdens het gesprek en krijg je waarschijnlijk ook meer informatie los. Op die manier kun je ervoor zorgen dat het kind zich geen marionetje voelt dat vervolgens weer alleen gelaten wordt.’
Check ook: de website van Marike van Gemert en haar Praktijkboek praten met kinderen over kindermishandeling >>