Hoe kan de solidariteit tussen de generaties in de
komende decennia behouden blijven en wat zullen de gevolgen van ontgroening en
vergrijzing zijn op de verhoudingen tussen jong en oud? Dat is het onderwerp van
het lijvige rapport ‘Generatiebewust beleid’, dat de Wetenschappelijke Raad voor
het Regeringsbeleid onlangs publiceerde. De raad besteedt voornamelijk aandacht
aan het vraagstuk van houdbaarheid en rechtvaardigheid van regelingen op het
macroniveau van collectieve verzekerings- en verzorgingsarrangementen. Ook
solidariteit in de microsfeer krijgt de nodige aandacht, maar dan vooral in de
betekenis van informele zorg tussen de generaties in het familieverband. Minder
uitgewerkt, maar wel aanbevolen is een stimuleringsbeleid, waarbij wederkerig
leren tussen generaties – ouderen onderwijzen jongeren en omgekeerd – door de
overheid wordt gesubsidieerd. Het Nederlands Instituut voor Zorg en Welzijn
heeft deze laatste gedachte concreet uitgewerkt in het landelijk
stimuleringsprogramma ‘Intergenerationele buurtontwikkeling 1999-2003’. Daarmee
beoogt het NIZW dat over drie jaar iedere gemeente in Nederland kan beschikken
over de benodigde instrumenten waarmee het samen leren en samen leven van jong
en oud in de directe woonomgeving systematisch kan worden bevorderd.
Het stimuleringsprogramma richt zich onder meer op buurten en wijken waar
het samenleven van jong en oud onder druk staat. Zoals in Den Bosch, waar
bewoners van een vroegnaoorlogse nieuwbouwwijk het plaatsen van speeltoestellen
voor jonge kinderen tegenhielden, omdat rondhangende jongeren daar wel eens
bezit van zouden kunnen nemen. In zulke situaties is het van belang om problemen
samen met bewoners uiteen te rafelen en de wederzijdse negatieve beeldvorming in
een breder kader te plaatsen. Wat betekent het bijvoorbeeld voor de
verdraagzaamheid tussen jong en oud, wanneer er steeds meer kleinschalige
woonvormen en woonzorgzones komen voor ouderen en gehandicapten, niet aan de
rand van de wijk, maar er middenin? Vaak liggen deze woonvormen dicht bij het
winkelcentrum en het buurthuis: precies de plekken waar jongeren ook graag
komen. Wat is de betekenis van de witte vlucht uit de vroegnaoorlogse, rechttoe
rechtaan gebouwde nieuwbouwwijken? Ouderen met een laag inkomen blijven achter
en zien diverse nieuwe, voor hen onbekende groepen de wijk intrekken. ‘Het is
mijn buurt niet meer’, hoor je ouderen nogal eens zeggen in deze sterk
verkleurende wijken.
Bij gebrek aan manieren om de verschillende claims op het gebruik van de
openbare ruimte om te zetten in een eerlijke, gelijkwaardige dialoog,
ontwikkelen ouderen en jongeren hun eigen overlevingsstrategieën. Ouderen gaan
bijvoorbeeld minder vaak de deur uit en schrijven zich maar vast in voor een
verzorgingshuis. Een overlevingsstrategie die haaks staat op het beleid gericht
op het lang mogelijk zelfstandig wonen van ouderen. Jongeren nemen nogal eens
een uitdagende houding aan. Zij ontmoeten elkaar op straat, waar zij vervolgens
in de ogen van oudere bewoners overlast veroorzaken, om vervolgens door de
gealarmeerde toezichthouders te worden weggestuurd. De voor hen gecreëerde
hangplekken aan de rand van de wijk versterken niet zelden hun argwaan tegen
volwassenen, door wie zij zich buitengesloten en miskend voelen.
Communicatie
Steeds meer gemeentebesturen raken ervan doordrongen dat niet zozeer
meer blauw op straat, maar vooral meer communicatie en samenwerking tussen
burgers de basis vormt voor een veilige en leefbare woonomgeving. Uit de
Gebiedsmonitor Leefbaarheid en Veiligheid in de Provincie Utrecht blijkt dat dit
ook de mening is van het merendeel van de bewoners zelf. Sociale veiligheid
heeft vooral te maken met of je elkaar bij naam kent, met hoe je met elkaar
omgaat in de buurt, op straat, in de rij bij het postkantoor. Enig inzicht in
elkaars leefwereld kan daarbij geen kwaad. Gezien het feit dat 63 procent van de
Nederlandse 65-plussers nauwelijks tot geen contact heeft met jongeren, valt er
op dat punt nog veel te verbeteren. Intergenera-tioneel werk bevordert
eigentijdse communicatievormen tussen jongeren en ouderen in buurten en wijken.
Het kan gaan om het onderzoeken en leren hanteren van conflicten. Of om het
verkennen van tegengestelde en gedeelde belangen op grond waarvan gezamenlijke
acties worden ondernomen. Maar ook om het creëren van condities waardoor
wederzijdse sociale steun gemakkelijker en vanzelfsprekender wordt. Het
bevorderen van empathie, het erkennen én benutten van verschillen, het inzetten
van competenties en het versterken van wederkerige relaties zijn de pijlers
onder deze verschillende varianten van generatiebewust buurtbeleid.
Projectencarrousel
Het met elkaar in contact brengen van jong en oud is geen nieuw ideaal,
maar aan een systematische aanpak op buurtniveau heeft het tot nu toe ontbroken.
De projecten laten zich pragmatisch indelen: jong zet zich in voor oud, oud zet
zich in voor jong en jong en oud zetten zich samen in voor de buurt. We kennen
in Nederland talloze kleinschalige, interessante initiatieven, zoals het
Rotterdamse Gidsproject, waarbij ouderen de kinderen van onlangs neergestreken
allochtone bewoners wegwijs maken in hun nieuwe wijk. Deze ontmoeting van jong
en oud lokt en passant ook een ontmoeting uit tussen diverse culturele waarden
en normen. Bij het Amsterdamse Karweiteam kunnen tieners, merendeels van
allochto-ne herkomst, spaarpunten verdienen met praktische hand- en
span-diensten voor oudere, veelal aan huis gebonden buurtbe-woners.
Aan initiatieven geen gebrek. De eerste computercursus voor ouderen, met
scholieren als hulpdocenten, is van start gegaan in Bleiswijk. In verschil-lende
plaatsen in het land bestaat enkele jaren het project ’50+ leest voor’, waarbij
ouderen in peuterspeelzalen, scholen en bibliotheken het lezen en genieten van
boeken bij jonge kinderen stimuleren. In zo’n negentig Nederlandse gemeenten is
het Gilde actief: ouderen die via een kennisbank hun kennis en kunde aanbieden
aan iedereen die iets wil leren. Zoals bij het project ‘Samenspraak’ in onder
meer Breda en Amsterdam, waarbij ouderen informele Nederlandse conversatielessen
geven aan vluchtelingen. Nederland kent zijn vertel-cafés, buurtmusea en andere
vormen van oral history, die de herinnerin-gen van ouderen op een plezierige en
leerzame manier zichtbaar maken voor andere generaties. Allemaal activitei-ten
die, zo blijkt uit de enthousiaste reacties van deelne-mers en begelei-ders,
steevast vragen om een vervolg. Maar helaas blijft dat vervolg nogal eens uit.
Evaluaties van projecten wijzen uit dat veel activi-teiten een ad hoc karakter
hebben. Als de coördinator een andere baan vindt, is het snel afgelopen met het
project. De projectencarrousel draait op volle toeren, maar leren van elkaars
ervaringen en werken aan een meer samenhangende, programmatische aanpak op basis
van een gedeelde visie op de buurt voor alle leeftijden, hoort nog tot de
uitzonderingen.
Water en vuur
Het bestaan van gescheiden financieringssystemen voor wonen, zorg en
welzijn is weinig bevorderend voor de ontwikkeling van zo’n samenhangende,
programmatische aanpak en visie. Zelfs binnen het regime van één
financieringskader, zoals de Welzijnswet, wordt nog sterk ingezet op aparte, aan
leeftijd gebonden voorzieningen en accommodaties, zoals het jeugdhonk voor de
jongeren en het dienstencentrum voor de ouderen. Werksoorten en doelgroepen zijn
van elkaar gescheiden naar het klassieke model van de levensloop: kinderwerk,
jongerenwerk, volwassenenwerk en ouderenwerk. In weerwil van moderne
beleidsintenties als ‘integraal werken’ en ‘de gemengde wijk’ worden jong en oud
als vanzelfsprekend in aparte accommodaties en door aparte professionele
circuits bediend op de markt van ‘diensten en producten.’
Georganiseerde doelgroepvertegenwoordigers bewaken zorgvuldig dat zij in
beeld blijven bij de toedeling van deze voorzieningen. Via de media doet het
politiek geladen debat over de ‘oorlog tussen de generaties’ tot slot de
gelederen sluiten. Telkenmale wordt op die manier een impliciet, maar empirisch
niet te onderbouwen idee bevestigd: jong en oud gaan niet samen, dat is water en
vuur. Deze gestolde structuur, waarin iedereen elkaar in de houdgreep houdt en
sociaal beleid vooral neerkomt op het ‘eerlijk delen’ tussen concurrerende
groepen, staat haaks op de bevindingen van Tilburgse generatiesociologen, die
hebben aangetoond dat er in Nederland nog altijd een stevige basis is voor
solidariteit tussen de generaties. Jongeren en ouderen gunnen elkaar
bijvoorbeeld een plek op de arbeidsmarkt en als er problemen zijn vinden zij het
normaal om elkaar te helpen. Een in 1999 gehouden ouderenpanel in de gemeente
Hillevoetsluis wees uit dat ouderen vinden dat sociaal-culturele activiteiten
niet alleen voor ouderen, maar zoveel mogelijk samen met jongeren en wijkgericht
moeten worden opgezet.
Ook jongeren blijken bereid en in staat om de hand uit te steken naar
andere leeftijdsgroepen in de wijk. Jongeren in de Haarlemse Europawijk wilden
laten zien dat zij ‘niet alleen maar de boel kunnen vernielen, maar ook iets
positiefs kunnen doen.’ Zij richtten de Future Gang op en trokken in groepjes de
wijk in om galerijen schoon te maken en bankjes in het verzorgingshuis op te
knappen. De sociale sector kan deze, door burgers zelf aangereikte, beginnende
dwarsverbanden versterken. Maar om een katalysator te zijn voor de ontmoeting
tussen jong en oud en geen sta-in-de-weg, zal de sector zelf uit zijn cocon
moeten komen. Synergie tussen leeftijdsgroepen vraagt om synergie tussen
werksoorten en organisaties. Het ontwikkelen van intergenerationele
buurtnetwerken en het helpen uitvoeren en evalueren van activiteiten en
projecten zijn de opgaven voor de komende jaren./Kees
Penninx