Door Patrick Pouw – Het onderzoek, dat begin december verscheen onder de titel ‘Overgebleven dorpsleven. Sociaal kapitaal op het hedendaagse platteland’, haalde de kolommen van veel kranten. Ook veel nieuwsuitzendingen besteedden aandacht aan de SCP-publicatie. Belangrijkste conclusie uit het onderzoek volgens de meeste journalisten? Dat plattelanders negatief zijn over allochtonen.
Jammer dat vooral dat aspect uit het rapport aandacht kreeg, zegt SCP-onderzoekster Lotte Vermeij. ‘Het was zeker niet de conclusie die wij het meest interessant vonden. Ons onderzoek had als hoofdvraag ook helemaal niet wat plattelanders over allochtonen vinden. Maar ik begrijp, in het licht van etnische spanningen in deze tijd, wel dat juist dat door de media opgepikt wordt. Over het platteland heerst een positief beeld. Toch blijkt dat bijna de helft van de plattelanders vindt dat er te veel allochtonen in Nederland wonen. Dat is des te opvallender omdat op het platteland weinig allochtonen wonen. Maar het is dus niet zo dat alle plattelanders racistisch zijn. Absoluut niet. Dat is door sommige media een beetje kort door de bocht gebracht.’
Stellingen
Want het onderzoek, de vierde publicatie in het onderzoeksprogramma Sociale Staat van het Platteland, dat het SCP op verzoek van het ministerie van LNV uitvoert, bracht zoveel meer. Voor het onderzoek bezochten enquêteurs ruim 2000 mensen: 731 in de stad, 1327 op het platteland. Aan de hand van stellingen over de buurt en buurtgenoten werd in kaart gebracht in hoeverre op het platteland anno 2008 nog sprake is van hechte dorpsgemeenschappen. Wat betekent het wegtrekken van oude bewoners, en de komst van nieuwe ‘stadse’ plattelandsbewoners voor de leefbaarheid op het platteland? En wat hebben het afgenomen voorzieningenniveau en het toegenomen autobezit voor consequenties voor de sociale cohesie?
Vermeij: ‘Ook bij het ministerie leefde de angst dat veel dingen niet meer van de grond komen op het moment dat er nieuwe bewoners komen wonen die geen lokale oriëntatie hebben, en het sociale leven van plattelandsbewoners in het algemeen zich steeds meer buiten het dorp afspeelt. Dat zou grote gevolgen kunnen hebben voor bijvoorbeeld het vrijwilligerswerk en verenigingsleven.’
Vitaliteit
Maar dat blijkt reuze mee te vallen. En dát is volgens Vermeij de belangrijkste conclusie uit haar onderzoek. ‘De sociale vitaliteit op het platteland in zijn geheel blijkt niet erg afhankelijk te zijn van de binding die mensen hebben met hun buurt en omgeving. Het idee leefde dat plattelandsbewoners zich niet meer voor de leefbaarheid zouden willen inzetten, dat ze niet zouden willen investeren in vrijwilligerswerk en het verenigingsleven.’
Maar dat blijkt niet het geval: de mate waarin plattelandsbewoners willen en kunnen investeren in de sociale vitaliteit van hun omgeving is niet afhankelijk van de lokale oriëntatie van bewoners. ‘Dat heeft ook te maken met het feit dat, bijvoorbeeld, een hockeyvereniging of een voetbalclub op het platteland alleen kan bestaan als er voldoende vrijwilligers zijn. Ook veel nieuwe plattelandsbewoners blijken dat te beseffen. Er is op dit moment geen reden om aan te nemen dat het dorpsleven doodbloedt.’
Die belangrijke en behoorlijk verrassende conclusie kreeg in de pers weinig aandacht, stelt Vermeij. ‘Het bleef totaal onderbelicht. Het is ook complexe materie natuurlijk. Gelukkig heb ik het wel onder de aandacht kunnen brengen tijdens de presentatie van het rapport.’
Hondenpoep
Toch blijft het ook in de toekomst belangrijk de leefbaarheid en sociale vitaliteit op het platteland scherp te monitoren, benadrukt onderzoekster Vermeij. ‘Ons rapport heeft wat angst kunnen wegnemen over de vermeende verminderde leefbaarheid. Als het gaat over leefbaarheid in de stad, dan gaat het over hondenpoep, hangjongeren en overlast. Op het platteland gaat het bij leefbaarheid om voorzieningen, eenzaamheid, en de vrees dat mensen elkaar niet meer ontmoeten. Voor een klein deel blijkt dat heel problematisch te zijn. Gehandicapten op het platteland zeggen grote problemen te ondervinden met bijvoorbeeld de bereikbaarheid van hulpdiensten, en ze geven aan zich eenzaam te voelen. Het is ook daarom van groot belang de leefbaarheid op het platteland scherp in de gaten te blijven houden. De bedoeling is dan ook dat het Sociaal en Cultureel Planbureau een monitorvoorstel maakt, en die monitor ook gaat uitvoeren. Daarbij willen we in kaart brengen waar het goed gaat en waar het beter kan. Want het blijft echt keihard werken om het platteland leefbaar en vitaal te houden.’