Als enige van zijn broers en zussen woont Bert, een 37-jarige man met een verstandelijke beperking, nog op het boerenbedrijf van zijn ouders. Hij wil graag zelfstandig wonen, maar twijfelt tegelijkertijd of hij dat wel aankan. Om een beter beeld te krijgen van Berts mogelijkheden om op eigen benen te staan, besluiten hulpverleners van de SPD Gelderse Poort in Nijmegen de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse (MSNA) bij hem af te nemen. Hiermee brengen ze zijn maatschappelijke positie en sociale netwerk in kaart. Aan de hand van zogeheten netwerkkaarten worden hem vragen gesteld over zijn familie, vrienden en andere betrokkenen. Uit de antwoorden blijkt dat zijn ouders moeite hebben om hem los te laten en graag willen dat hij mee blijft helpen op het bedrijf. Tevens geeft Bert in zijn beoordeling over één van zijn zussen aan dat zij voor hem heel belangrijk is. Toch heeft hij haar nog nooit om hulp gevraagd. Maar deze ontdekking spoort hem aan om naar zijn zus te gaan en te zeggen: ‘Je bent belangrijk voor me, wil je me helpen?’ Meteen de volgende dag meldt Berts zus, in gezelschap van haar broer, zich bij de SPD om haar hulp aan te bieden. Samen met een broer wil ze Bert helpen bij het zelfstandig wonen en gaat ze het gesprek met hun ouders aan.
Anne Vereijken, projectleider van de methode Sociale Netwerkbenadering van de SPD De Gelderse Poort, vertelt enthousiast over het voorbeeld van Bert. ‘Dat is toch ontzettend mooi? Uit de gegevens die we via de netwerkkaarten krijgen, ontstaat een goed beeld van wie voor de cliënt belangrijk is en waar de knelpunten kunnen zitten in relaties met anderen. Hulp van de omgeving van cliënten is van groot belang om eventueel zelfstandig te gaan wonen. Zijn de relaties in het sociale netwerk verstoord, dan zul je daar eerst wat aan moeten doen. Cliënten die al zelfstandig wonen maar vereenzamen, kunnen ook geholpen worden via deze methode. Het sociale netwerk versterken.’
In juni 2001 is het project van de Gelderse Poort gestart, in samenwerking met de Universiteit van Maastricht. Universitair hoofddocent Herman Baars ontwikkelde de MSNA-methode in de jaren tachtig en in 1994 werd deze samen met reclasseringswerker Frans Beuzelijnck vertaald naar toepassing voor cliënten van de reclassering. De methode bleek ook geschikt voor andere doelgroepen van maatschappelijk werkers. Op initiatief van Vereijken werd de methode iets aangepast en geschikt gemaakt voor het werken met cliënten met een verstandelijke beperking.
Vereijken: ‘Toen we net begonnen met deze methode, zetten we de MSNA alleen in bij complexere hulpvragen. Nu zetten we het steeds vaker in. Het is voor veel cliënten goed om te kijken naar het sociale netwerk en of daar genoeg aansluiting te vinden is. Laatst kwam een gehandicapte man bij ons terecht die in een pension woonde. Het pension ging sluiten en we onderzochten via de MSNA of hij voldoende goede sociale contacten had om eventueel zelfstandig te gaan wonen. Hij bleek een goed netwerk te hebben en de keuze om zelfstandig te gaan wonen was eigenlijk een vrij logische. De netwerkanalyse kan in dit soort gevallen een bevestiging zijn. Het neemt de twijfel van cliënt en familie weg.’
Als het netwerk niet voldoende aansluit bij de cliënt, is het nodig om meer professionele hulp in te zetten. Een cliënt heeft ondersteuning nodig en in feite geeft hij via de vragen op de netwerkkaart zelf aan of hij dat van familie en vrienden kan verwachten. Hij beoordeelt wie wel en niet dicht bij hem staan, welke vaardigheden hij zelf heeft om contacten aan te gaan en of netwerkleden ook op eigen initiatief contact opnemen.
Op de kaart staan simpele vragen, maar ze geven een schat aan informatie. Welke rol speelt iemand het in het leven van de cliënt? Na alle vragen wordt duidelijk wat de positie is van de cliënt in relatie tot zijn persoonlijk sociaal netwerk en krijgt de hulpverlener een helder beeld van de biografie. Tussen de standaard vragen door komt ook veel vrije informatie. ‘Via de simpele vragen de beschikbare netwerkleden nodig je als het ware uit om verder te praten.’Als een netwerk goed in kaart is gebracht, worden leden van het netwerk ook betrokken bij de ondersteuning van de cliënt. Hierin verandert de taak van de professional. Vereijken: ‘In plaats van oplossingsgericht werken, verschuiven de taken naar de dienstverlening. Het inzetten van netwerkleden bij het oplossen van problemen is veel zinvoller. Niet alleen de hulpverlener weet waar de cliënt mee worstelt, maar juist ook de familie en vrienden. Door met elkaar om de tafel te gaan zitten, met een regisserende rol voor de hulpverlener, kun je samen kijken naar waarom een cliënt zich bijvoorbeeld eenzaam voelt en wat hieraan kan worden gedaan. De verantwoordelijkheid laat je bij de cliënt en het netwerk.’
‘Je kunt de verandering voor professionals vergelijken met autopech. Als je vroeger met pech langs de weg stond, kwamen anderen te hulp. Maar met de komst van de wegenwacht, is hiervoor geen noodzaak meer. Mensen rijden nu gewoon door, want de hulp van de wegenwacht is toch onderweg. Hetzelfde geldt voor onze sector. Heb je een probleem? Dan is er altijd wel een professional die komt helpen. Nu wordt ondersteuning vanuit het netwerk versterkt. Ook ouders van kinderen met een beperking zouden ook meer hulp moeten durven vragen van hun netwerk. Vaak sluipen gewoontes er in, en zijn ouders gewend om alles alleen te doen. Maar als je hulp vraagt, merk je vanzelf dat iedereen wel wat voor je wil doen. Daarom is het ook zo zinvol om in een zo vroeg mogelijk stadium het netwerk van ouders in kaart te brengen en met elkaar om de tafel te gaan zitten. Aansluiting vinden bij je netwerk, daar gaat het om.’
De Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse
Het sociale netwerk van een cliënt staat centraal in de Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse (MSNA). De methode, ontwikkeld in de jaren tachtig door universitair hoofddocent Herman Baars, werd in eerste instantie samen met reclasseringswerker Frans Beuzelijnck toegepast bij cliënten van de reclassering, maar het instrument is specifiek bedoeld voor maatschappelijk werk. Door te kijken naar de omvang van iemands persoonlijk sociaal netwerk, waar iemand vandaan komt, wie zijn vrienden en familieleden zijn, en in hoeverre de cliënt zich bij hen thuis voelt en aansluiting vindt, krijgt de maatschappelijk werker een beter beeld van zijn maatschappelijke positie.
Het netwerk van een cliënt wordt geanalyseerd door middel van drie netwerkkaarten. De eerste kaart gaat over verwanten, de tweede over vriendschappelijke betrekkingen (vrienden, kennissen, buren, collega’s) en de laatste over de sector maatschappelijke diensten (werkgever, hulpverleners, artsen en diensten). Vragen die hierop ingevuld worden gaan over de relatie met personen uit deze netwerken. Wat is de naam, leeftijd, geslacht en burgerlijke staat van het netwerklid, wat is de woonsituatie, opleiding, beroep en woonplaats? Hoe vaak is er contact? Op wiens initiatief? Hoe lang ken je de persoon al? En tot slot: hoe waardeer je (met cijfers van 1 tot 5) de affectie, aansluiting, voorkeur (stabiliteit) en materiële steun? Uit deze gegevens komt een schat aan informatie. Zo blijkt of de cliënt zich prettig voelt in zijn omgeving, of hij aansluiting vindt bij vrienden, hoe het contact met de ouders eruit ziet en hoe de cliënt functioneert binnen zijn persoonlijk sociaal netwerk. De onderliggende pijn komt naar voren. Als er een goed netwerk is, wordt dit ingezet bij de ondersteuning van de cliënt. Bij een gering en verstoord netwerk wordt bekeken op welke wijze het netwerk kan worden versterkt.
Meer informatie:
Baars, H., 1997. Sociale netwerk studies; handleiding Maastrichtse Sociale Netwerk Analyse. Universiteit Maastricht. Baars, H & Verschuren-Schoutissen, M., 1998. Sociale-netwerkanalyse: een diagnostiek van de maatschappelijk inpassing. Baars, H & Beuzelijnck, F., 2000. Handleiding Basistraining Sociale Diagnostiek MSNA. Universiteit Maastricht.
Ester Mijnheer