Bert Middel zet zich weer eens ouderwets af tegen: maatschappelijk ondernemen, vermarkting en afvloeiingsregelingen voor de bestuurders van failliet gegane welzijnsorganisaties. Hier volgt een poging tot nuance.
Een maatschappelijke onderneming is succesvol als zij kwalitatief goede diensten kan leveren tegen een aantrekkelijke prijs. Dit betekent de aanbieding met de beste prijs-kwaliteitverhouding. In de meeste gevallen telt de kwaliteit het zwaarst in de eindbeoordeling. Op de kwaliteit wordt de opdrachtgever immers zelf door de (deel)gemeenteraad of haar burgers afgerekend. Ook de welzijnsorganisatie wordt hierop afgerekend. Al was het maar omdat zij geen nieuwe opdrachten krijgt als er slecht werk geleverd is. In aanbestedingen toon je als maatschappelijk ondernemer dat je betere diensten kan leveren dan andere aanbieders. Daarin zit de trots van de organisatie.
Een deel van de lokale overheden wil elke vier jaar het welzijnswerk opnieuw aanbesteden. Mijn stelling is dat de lokale overheden moeten aanbesteden als hun huidige aanbieder onder de maat presteert. Oftewel zijn afspraken niet nakomt. Aanbesteden brengt immers veel kosten zich mee. Bij een aanbesteding is er in alle gevallen sprake van kapitaalvernietiging. Een nieuwe aanbieder zal zich moeten inwerken en de oude aanbieder moet ontbonden worden of inkrimpen. Medewerkers zullen ontslagen worden en aanspraak kunnen maken op voorzieningen, als mensen bijvoorbeeld in de bijstand belanden. De lokale overheid zal derhalve bij iedere aanbesteding een kosten-batenanalyse moeten maken. Met een vierjaarlijks aanbestedingscircus vallen die over het algemeen negatief uit. Niet doen dus.
Sommigen, zoals Bert Middel, wijzen alles af wat riekt naar markt. Anderen willen om ideologische redenen alles willen vermarkten. Ik pleit voor een meer praktische insteek die gaat over kosten en baten, over het zo goed mogelijk bedienen van de klant en over innovatie van de dienstverlening.
Er is in principe niets mis is met ‘de markt’, maar wil de markt voor iedereen redelijk functioneren, dan zal er een stelsel aan regels moet zijn, die excessen tegengaan. De discussie moet naar mijn mening gaan over die regels. Als wij die discussie zelf niet voeren, laten wij de standpuntbepaling geheel over aan al die mensen die het altijd al zo goed wisten als het om de sociale sector ging.
Jan Hoefsloot is directeur/bestuurder van DOCK