Leo Lanser beschrijft in zijn boek De holle boom het verhaal van Leeuw, die in de jaren zestig en zeventig een groot deel van zijn jeugd in internaten woont. Hier moet hij, afgesneden van thuis, genezen van zijn astma.
Leeuw bouwt er waardevolle vriendschappen op en geniet van het leven in de groep met andere jongens. Maar hij krijgt ook te maken met pestgedrag, wordt misbruikt door een groepsleider en ervaart dat de liefde en de wet soms haaks op elkaar staan.
In hoeverre is je boek autobiografisch?
‘Laat ik voorop stellen dat De holle boom geen geschiedenisboek of aanklacht is, maar een roman. Ik heb sommige dingen dus