Ik herinner me logeerpartijen bij mijn ‘oma Rotterdam’. Mijn frunnikhemdje ging altijd mee; zonder dat kleinood kon ik niet slapen. Samen met mijn zusje verheugde ik me op wat komen ging: tomatensoep met balletjes, met de tram naar de Euromast en in opa’s stoel in het spionnetje kijken naar de boten in Delfshaven. Het was altijd fijn, totdat de avond kwam. Dan knaagde het heimweemonster ruwe randen aan de dag en begon het grote missen: de geur van thuis, de warmte van mama, het licht op de gang. Weer thuis begon na verloop van tijd het verlangen naar een nieuwe logeerpartij. Zeker weten dat het dit keer goed zou gaan…
Als een kind in een pleeggezin gaat wonen, gebeurt er net zoiets. De pleegouders zijn aardig, maar het huis ruikt vreemd, mama is er niet en herinneringen worden gemis, al was het thuis moeilijk. Ook dan helpt het om iets bij zich te hebben van thuis. En de erkenning van het gemis door de pleegouders, zoals ik