'Jij bent ook mantelzorger, hoor!' Ik herinner me nog precies hoe een andere moeder van een gehandicapt kind dat tegen me zei, me nadrukkelijk aankijkend en met haar wijsvinger op me gericht. Het was aardig bedoeld. Onderschat je taak niet, wilde ze zeggen, zie de zwaarte ervan onder ogen. En toch voelde ik meteen de neiging te zeggen: 'Helemaal niet! Ik ben moeder.'
Dat woord ‘mantelzorg’ heeft altijd weerstand bij me opgeroepen. Er schuilt iets afstandelijks in, iets tobberigs. Het woord zelf ademt al bijna overbelasting. En het heeft ook iets ‘opofferigs’ dat me niet bevalt. Bij het woord ‘mantelzorger’ denk ik, ik kan er niets aan doen, aan een zuchtende martelares.
Nederland telt volgens de laatste cijfers 4 miljoen mantelzorgers. In die cijfers zitten natuurlijk mantelzorgers van diverse pluimage: van mensen die