De medewerkster van het crematorium kijkt mij van boven haar mondkapje vragend aan. We staan samen in de aula naast de kist van een overleden man die verbleef in de daklozenopvang.
De kist is bezaaid met waxinelichtjes en allerlei persoonlijke spulletjes: een ingelijste foto, een trui, een pakje Gauloises, een blik bier, een crackpijp en een plastic tasje met onbekende inhoud. Het stilleven op de kist vormt een prachtig eerbetoon aan deze verslaafde man die zijn bijzondere en ruige leven te vroeg moest loslaten. Een man ook met het gevoel voor humor dat ik vaker aantref bij mensen die we ‘dakloos’ of ’thuisloos’ noemen: een amalgaam van genadeloze zelfspot, ontroerende eerlijkheid en een hartverwarmende, meestal kortdurende en bemoeizuchtige solidariteit met de mensheid in het algemeen.
Zielzorg
Als er in Haarlem iemand in de daklozenwereld overlijdt, gaat een verzoek om de uitvaart te verzorgen vaak naar Stem in de Stad waar ik als straatpastor werkzaam ben. Stem in de Stad is een modern-oecumenisch diaconaal centrum, gevestigd in het hart van de stad. Modern-oecumenisch, als in: open en inclusief naar alle religies en wereldbeschouwingen. Diaconaal, vanuit de geschiedenis en geloofsopdracht van de christelijke kerken. Diaconaat – het bieden van praktische hulp aan wie dat nodig heeft – wordt binnen de christelijke kerken beschouwd als een kerntaak, evenals pastoraat – de ‘zielzorg’ of geestelijke hulp. Op het snijvlak van diaconaat en pastoraat bevindt zich het straatpastoraat, als de plek waar materiële hulp en immateriële ondersteuning bij elkaar komen.
Het straatpastoraat, als onderdeel van Stem in de Stad, richt zich op pastorale zorg voor dak- en thuislozen in Haarlem. Dakloos – of ’thuisloos’ als mensen wel ergens (begeleid) wonen -, het zijn labels die weinig zeggen. Zelf heb ik het liever over mensen ‘van de straat’. Het zijn ‘gewoon’ mensen, in al hun verscheidenheid, die een ongewoon leven leiden dat gekenmerkt wordt door een zekere rusteloosheid. Het verzorgen van uitvaarten voor mensen ‘van de straat’ is één aspect van het werk van het straatpastoraat. En hoe belangrijk ook, het is vaak het sluitstuk van een contact dat veel eerder begon.
Naar complementair
Over het groeiende probleem van dakloosheid is veel te zeggen – en dat geldt ook voor de aanpak ervan. De hulpverleningsinstanties – van OGGZ tot daklozenopvang, van verslaafdenzorg tot schuldsanering – doen fantastisch werk in een steeds complexer maatschappelijk speelveld. Hoewel straatpastoraat wezenlijk anders is, werk ik als straatpastor graag complementair aan de reguliere hulpverlening, met name door te verwijzen waar en wanneer dat kan.
Het gegeven dat straatpastoraat zich onderscheidt van de reguliere hulpverlening hangt samen met de aard van het contact, de onderlinge verhoudingen en de mate van bewegingsvrijheid. Allereerst is de straatpastor meer een ’troostverlener’ dan een hulpverlener. Het contact ‘op straat’ komt vaak bij toeval tot stand en in alle gevallen op vrijwillige basis. Er is tussen partijen geen sprake van dossieropbouw, geen cliënt-begeleiderrelatie en geen financiële component. Daarmee ontstaat tevens een andere dynamiek in de onderlinge verhoudingen. De straatpastor is gesprekspartner, geen trajectbegeleider – en er is geen sprake van hiërarchie.
Bewegingsvrijheid
Ten slotte heeft een straatpastor veel bewegingsvrijheid, zowel letterlijk als in overdrachtelijke zin. Daar waar de reguliere hulpverlening is gebonden aan protocollen, regels en beroepscodes, kan de straatpastor vrijer bewegen. Straatpastoraat is fluïde, beweeglijk, kan zich snel aanpassen aan veranderende omstandigheden. Niet alleen doordat een straatpastor de mensen opzoekt waar ze zich bevinden, ook omdat in het contact met de straatpastor niks hoeft – maar: er kan veel.
Dat maakt straatpastoraat heerlijk werk! Afwisselend, persoonlijk, en onder unieke condities die behoorlijk kunnen schuren. Bijvoorbeeld als die grote, stoere man trillend en kleintjes op de stoep staat door de ‘demonen’ uit zijn verleden. Als een onverwachte eerste ontmoeting meteen gaat over suïcidepreventie. Als iemand op haar knieën voor je neervalt op het asfalt, omdat de woorden niet willen komen – maar de tranen wel. Het is soms alle zeilen bijzetten – en het lukt zeker niet altijd. Maar als de connectie er eenmaal is, dan is niets mooier dan het gesprek van mens tot mens.
Diversiteit
Als straatpastor probeer je erachter te komen wat iemand nodig heeft, waar hij of zij behoefte aan heeft. Luisteren, troosten, opbeuren, of soms juist alleen maar een begroeting en een grapje – als manier om iemands bestaan te bevestigen. Als het vertrouwen groeit, komen de verhalen los. Over verdriet en verlies, over onrecht en vergeving, over zingeving en hoop. Eigenlijk gaat straatpastoraat in de kern over luisteren en praatjes maken. ‘Gebakken lucht’ – maar in een maatschappij vol trajecten en targets is dat soms het verschil tussen leven en niet-leven.
En ja, straatpastoraat gaat ook over God, over geloof en niet-geloven – en vooral over hoe je als straatpastor kunt schakelen tussen religieuze concepten en taalvelden. Want diversiteit is ook een gegeven in de daklozenwereld, waar de mensen die ik ontmoet even vaak Erik en Martijn heten als Ravi en Rachid.
Vanuit oudsher zoeken straatpastors de mensen op waar ze zich bevinden, op straat, in de parken, in de opvang, in het inloophuis. Corona dwingt ons slimmer te werken, waardoor we nu andere kanalen aanboren en proberen het contact te ‘regisseren’. In plaats van te hopen op de toevallige ontmoeting op straat, organiseren we het nu zo dat zij óns vinden. Zo ontfermt de straatpastor zich over de mensen ‘van de straat’. Niet met concrete hulp, hoewel ik ook regelmatig tentjes en slaapzakken uitdeel, maar vooral door het creëren van contactmomenten. Een soort doelgroepenmarketing gebaseerd op de behoefte zoals ik die tegenkom.
Het gevolg is dat ik ook mensen ontmoet die onder de radar leven. Daarmee doel ik niet – of althans niet uitsluitend – op mensen zonder verblijfsstatus of zonder recht op voorzieningen. Het gaat ook om zorgmijders die voor de hulpverlening verborgen blijven, degenen die alle voorzieningen afwijzen. Degenen die vastlopen in het systeem, voor wie alle deuren gesloten blijven. Degenen voor wie het behoud van autonomie het hoogste goed is – ook al betekent dat leven aan de rand van de samenleving en soms eroverheen.
Haal de verhalen op!
In het complexe veld van maatschappelijke opvangorganisaties en zorgaanbieders lijkt het straatpastoraat zoals dat door Stem in de Stad wordt vormgegeven een vreemde eend in de bijt. Maar ondanks de afwezigheid van cliëntdossiers en targets werken wij uitermate professioneel. Dat wil zeggen dat we gebruikmaken van toetsingskaders en doelstellingen, reflectie- en intervisiemomenten, en financiële en ethische kwartaalrapportages en jaarplannen. In het contact met de straatpastor merken de mensen ‘van de straat’ daar niets van – gelukkig.
Maar deze informatie is voor derden mogelijk wel interessant. Er gaat een hele wereld achter schuil! Daarom nodig ik gemeentelijke bestuurders en beleidsmakers van harte uit om voor informatie en verhalen hun oor te luisteren te leggen bij het straatpastoraat, bijvoorbeeld via DAK, de netwerkorganisatie voor inloophuizen, buurt- en straatpastoraat. Mijn advies: ga de verhalen ophalen bij de straatpastor in uw gemeente! Het kan helpen het gat te overbruggen tussen theoretische beleidskaders en uitvoeringspraktijk waar het gaat om de zorg voor dak- en thuislozen. Want wij straatpastors werken graag mee, vanuit een gemeenschappelijke doelstelling: om de mensen ‘van de straat’ te helpen bij het herstellen of hervinden van hun waardigheid.
Nog even over dat tasje
Als straatpastor loop je een eindje mee. Totdat de weg ophoudt – althans in deze wereld. In het Haarlemse crematorium wordt duidelijk dat niet alles van het persoonlijke eerbetoon aan de gestorven dakloze mee kan de oven in. De ingelijste foto is van de overledene zelf en gaat mee naar Stem in de Stad, waar een gedachteniszuil de herinnering aan de doden in de daklozenwereld levend houdt. De trui en sigaretten mogen wel mee, het bier vindt een andere bestemming. Voor de crackpijp regel ik een anoniem graf op een niet nader te noemen plek. Maar wat te doen met het plastic tasje met onbekende inhoud?
Met handschoenen en op veilige afstand opent de medewerkster het pakketje voorzichtig. Erin zit een portie kibbeling – nog warm. Terwijl een vage lucht van gebakken vis opstijgt, bedenk ik dat er in dit werk nog zoveel te leren valt. Want: was er niet een mooi Bijbelverhaal over gebakken vis in Lucas 24: 42? Van ‘gebakken lucht’ naar gebakken vis – dankbaar besef ik dat ik voortaan ook de viskar aan mijn werkterrein mag toevoegen. Ik zei toch: heerlijk werk!
Elly Mulder werkt als straatpastor bij Stem in de Stad in Haarlem (
www.stemindestad.nl). Daarnaast is zij als promovenda verbonden aan het Leiden University Centre for the Study of Religion (LUCSoR)