Amsterdam telt ongeveer 40.000 bijstandsgerechtigden. Bijstand is in principe een tijdelijk vangnet (rechtmatigheid) voor mensen zonder inkomen, met als doel hen zo snel mogelijk te laten re-integreren en waar mogelijk weer naar een financieel-economisch onafhankelijk bestaan te begeleiden (doelmatigheid).
Slechts een klein deel van de Amsterdamse bijstandsgerechtigden (circa 7%) werkt naast de bijstand. Dat het merendeel dus niet werkt naast de uitkering kan onder andere te maken hebben met het niet kúnnen werken, met een arbeidsmarkt waar geen passende, duurzame banen te vinden zijn, met de administratieve rompslomp die onregelmatige inkomsten kunnen opleveren, maar ook met de eventuele spanning die het met zich meebrengt om de zekerheid van het bijstands- inkomen te verliezen en/of angst dat werken in de bijstand niet loont. Het principe geldt dat bij het werken naast de bijstand, het inkomen uit arbeid wordt verrekend met de bijstandsuitkering.
Premie
Vanuit de gedachte dat parttime werken een eerste stap kan zijn naar een bijstandsonafhankelijk bestaan, is in 2017 door de gemeente een werk-stimuleringspremie ontwikkeld binnen de mogelijkheden van de Participatiewet, bedoeld om meer bijstandsgerechtigden warm te maken voor het werken in de bijstand.2 Het betreft een premie die tot een bepaald maximaal jaarbedrag (momenteel wettelijk €2.570) kan worden vrijgelaten, dus niet wordt verrekend met de bijstand. De vraag bij deze regeling was of het verkrijgen van een premie bijstandsgerechtigden daad- werkelijk prikkelt om aan het werk te gaan.
Dit is een van de vragen die aan de basis liggen van het Amsterdamse Experiment met de Bijstand. In dit experiment, dat op 1 februari 2018 van start is gegaan, kunnen alle deelnemende bijstandsgerechtigden 50 procent van hun inkomsten uit werk behouden, met een maximum van 200 euro per maand, als zij parttime werken in de bijstand.3 Aan het experiment doen ruim 5.000 Amsterdammers mee.4 Het experiment loopt door tot en met 2021. Wat zijn de eerste resultaten?
Bijverdienexperiment
Onderzoek, Informatie en Statistiek (OIS) van de gemeente Amsterdam doet onderzoek naar de effectiviteit van de mogelijkheid tot bijverdienen op de (bijstandsonafhankelijke) uitstroom naar werk. Over de effectiviteit van dit bijverdienexperiment kunnen we lastig conclusies trekken omdat dit onderzoek geen controlegroep kent (iedereen binnen het experiment mag bijverdienen naast de bijstandsuitkering).
Om toch iets te kunnen zeggen over de effecten van het experiment is er een steekproef getrokken uit de groep Amsterdammers die wel bijstand ontvangt, maar niet deelneemt aan het bijverdienexperiment. Met behulp van een matchingsmethode5 is een vergelijkingsgroep samengesteld uit de groep bijstandsgerechtigden die niet meedoet aan het bijverdienexperiment. Voor deze twee vergelijkbare groepen hebben we gekeken naar de uitstroom naar werk, en naar de duurzaamheid daarvan. Om de duurzaamheid te kunnen onderzoeken (minimaal zes maanden onafgebroken bijstandsonafhankelijk aan het werk) hebben we alleen de eerste instroom in het experiment onderzocht, dat wil zeggen: klanten die zich hebben aangemeld vóór 1 januari 2019.6
We houden twee groepen van bijna 3.000 klanten over. Bij deze klanten hebben we bekeken of zij werk hebben gevonden, of zij bijstandsonafhankelijk zijn geworden en voor hoelang zij werk hebben gevonden (de duurzaamheid). Daarvoor hebben we polisadministratie-data geanalyseerd in een beveiligde CBS-omgeving.
Als we kijken naar de uitstroom naar werk in loondienst (met een nettoloon dat boven de bijstandsnorm ligt, dat wil zeggen dat men bijstandsonafhankelijk is), dan zien we dat binnen de groep van het bijverdienexperiment 18 procent is uitgestroomd naar werk. Voor de vergelijkingsgroep ligt dit aandeel substantieel lager, namelijk op 8 procent.
Een verklaring hiervoor is dat de premie bijstandsgerechtigden blijkbaar een positieve prikkel geeft om meer aan het werk te gaan (het aandeel dat parttime werkte voorafgaand aan het bijverdien- experiment was namelijk exact hetzelfde in beide groepen). Figuur 1 laat de verschillen zien.
Hoe zit het met de duurzaamheid van het gevonden werk? Bijstandsonafhankelijk worden is een mooi resultaat, bijstandsonafhankelijk blijven is het uiteindelijke doel van veel klanten en ook van de gemeente. Duurzaamheid is in de gemeente Amsterdam gedefinieerd als minimaal zes maanden aaneengesloten nettoloon uit werk dat boven de bijstandsnorm ligt.
De groepen die we konden vergelijken zijn kleiner geworden omdat we, als gevolg van het half jaar dat we wilden onderzoeken, gegevens beschikbaar hadden tot 1 september 2019. Het blijkt dat het verschil in duurzaamheid tussen de twee groepen minimaal is: 69 procent van de bijverdien-experimentgroep is meer dan zes maanden onafgebroken aan het werk boven de norm; voor de vergelijkingsgroep is dat aandeel 71 procent. Figuur 2 laat de verschillen zien. Niet-duurzaam aan het werk betekent daarbij dat de klant aanvankelijk is uitgestroomd (boven bijstandsniveau verdiende met het werk), maar binnen zes maanden geheel of gedeeltelijk weer terug is in de bijstandsuitkering.
Samen sterker
De eerste uitkomsten van het bijverdien- experiment zijn veelbelovend. Figuur 3 laat die uitkomsten nogmaals samengevat zien. De uitstroom naar werk ligt in de experimentgroep een stuk hoger dan in de vergelijkingsgroep. De duurzaamheid van de uitstroom van de twee groepen ligt dicht bij elkaar, maar doordat de uitstroomkans zoveel hoger is, liggen ook de aantallen die duurzaam zijn uitgestroomd in de experimentgroep navenant hoger. Het werkt dus wel degelijk bemoedigend om mensen (een deel van) hun bijverdiensten te laten behouden, zowel op korte als op lange termijn. Bovendien is het niet alleen positief voor de bijstandsgerechtigde zelf. Ook voor de gemeente worden op lange termijn namelijk uitkeringsuitgaven bespaard. Het college van Amsterdam heeft als onderdeel van het herstelprogramma ‘Samen sterker uit de crisis’ voor de komende jaren geld vrijgemaakt om mensen te (blijven) stimuleren aan het werk te blijven dan wel te gaan. Momenteel wordt nagedacht hoe stimuleringsregelingen nader kunnen worden vormgegeven. Het huidige experiment met de bijverdienpremie loopt door tot 1 maart 2021.
Figuur 3. Overzicht van uitstroom en duurzaamheid daarvan, uitkomsten in percentages en absolute aantallen.
Prangende vragen
We zijn nog niet klaar met het onderzoek. Er liggen nu twee belangrijke vervolgvragen voor. Ten eerste: heeft de bijverdienpremie hetzelfde effect in een sterk verander(en)de arbeidsmarkt? Sinds het uitbreken van de coronapandemie heerst er nu in veel sectoren een overcapaciteit aan arbeidskrachten, waar vóór die periode een krapte bestond.
Hoe beïnvloedt dat de relatie tussen de bijverdienpremie en de uitstroom naar werk? Ten tweede: hoe gaat het met de mensen die in het huidige onderzoek duurzaam zijn uitgestroomd? Zijn zij nog steeds aan het werk, of zijn zij weer teruggestroomd in de WW of de bijstand? Een volgende rapportage, die voor de zomer van 2021 wordt verwacht, zal hopelijk antwoord geven op deze prangende vragen.
Hetty van Kempen is senior onderzoeker bij onderzoek, Informatie en Statistiek van de gemeente Amsterdam. H.vankempen@amsterdam.nl
Noten
1. OIS (2018). ‘Op weg naar werk: alleenstaande ouders’. Amsterdam: OIS/gemeente Amsterdam.
2. De reguliere maandelijkse inkomstenvrijlating is 25 procent van de inkomsten uit werk tot een max van € 217 per maand voor een maximale periode van 6 maanden (bedrag in 2020). De premie binnen het experiment is dus ongeveer twee keer hoger en geldt over de gehele periode van het experiment. Daarbij is de premie belastingvrij en heeft daardoor geen gevolgen voor de toeslagen van de belastingdienst. Mocht iemand die meedoet aan het experiment gebruikmaken van de wettelijke inkomstenvrijlating, dan wordt die verrekend met de premie die twee keer per jaar wordt uitgekeerd.
3. Bij de start van het experiment in 2018 was het maximale wettelijk toegestane premiebedrag circa € 2.400 per jaar, in 2020 is dat € 2.570. De premie van maximaal € 200 per maand is geënt op het maximale bedrag van 2018 en daarna niet geïndexeerd.
4. In tegenstelling tot de zogenaamde experiment-gemeenten valt het experiment in Amsterdam niet onder de AMvB die hiervoor is opgetuigd; het Amsterdamse experiment valt ‘gewoon’ onder de Participatiewet. Om die reden kan er niet geëxperimenteerd worden met de bijverdienpremie in de methodologische zin van het woord.
5. De gebruikte matchingsmethode is CEM (Coarsened Exact Matching). Bij deze methode is bij iedere deelnemer een bijstandsgerechtigde gezocht die niet deelneemt aan het bijverdienexperiment, maar wel dezelfde achtergrondkenmerken heeft. Kenmerken die zijn meegenomen zijn geslacht, opleidingsniveau, trede, leeftijd en het al dan niet hebben van parttime werk voorafgaand aan het experiment.
6. We waren hiertoe genoodzaakt omdat de polisadministratie een aantal maanden achterloopt. We kunnen daardoor bij de nieuwste instroom niet lang genoeg ’terugkijken’.