Onderzoeker Richard Bailey vat in een handzaam model samen welke eigenschappen en vaardigheden van mensen samenhangen met sporten en bewegen.1 Hij laat zien dat er in ieder geval goede aanwijzingen zijn dat sporten en bewegen kunnen bijdragen aan zaken als zelfbeheersing, assertiviteit, stressreductie, het opbouwen van een sociaal netwerk, en uiteraard ook de lichamelijke conditie. Al deze mogelijke uitkomsten van sporten en bewegen zijn voorwaarden voor participatie. Dit is waarom op verschillende plekken in Nederland vrijwillige deelname aan sport- en beweegactiviteiten onderdeel is van de begeleiding en ondersteuning van mensen in de geestelijke gezondheidszorg en/of maatschappelijk opvang.
Sport- en beweegdeelname draagt echter niet zomaar bij aan positieve uitkomsten. Zeker voor mensen in een kwetsbare positie, zoals mensen in de geestelijke gezondheidszorg en/of maatschappelijke opvang, zijn eventuele positieve uitkomsten van sporten en bewegen sterk afhankelijk van de context waarin en de begeleiding waaronder het sporten en bewegen plaatsvindt. Denk bijvoorbeeld aan een sportcontext met veel competitie-elementen. De nadruk op competitie kan bij deze mensen juist negatieve ervaringen veroorzaken. Een voorbeeld van hoe dit gebeurt, is dat mensen die qua sportvaardigheden niet mee kunnen met de rest in plaats van een positief zelfbeeld juist gevoelens van incompetentie kunnen ontwikkelen.
De afgelopen twee jaar heb ik als onderzoeker mogen deelnemen aan het onderzoeks- en ontwikkelproject ‘Sport voor Participatie’.Het project is een samenwerking tussen het lectoraat Bewegen, School en Sport van Windesheim, de lectoraten ‘Participatie en Stedelijke Ontwikkeling’ en ‘Werken in Justitieel kader’ van Hogeschool Utrecht, het Verwey-Jonker Instituut, Stichting Life Goals, Leger des Heils, Dienst Justitiële Inrichtingen en Reclassering Nederland. Het doel was om kennis te ontwikkelen, verspreiden en implementeren over hoe sport op een goede manier in te zetten in de begeleiding van mensen in de geestelijke gezondheidszorg en/of maatschappelijke opvang. Het project vond plaats op vier locaties verspreid over Nederland. Van iedere locatie hebben onderzoekers van Hogeschool Utrecht en Hogeschool Windesheim een zogenoemde rijke contextbeschrijving gemaakt. Dit artikel is gebaseerd op deze contextbeschrijvingen.2
Normaliseren
Onafhankelijk van de context was een van de duidelijkste bevindingen uit ons project dat veel mensen in de geestelijke gezondheidszorg en/of maatschappelijke opvang zich tijdens het sporten even voelden als alle anderen. Ze zijn even niet diegene die zorg en ondersteuning nodig heeft, maar iemand die een ronde wandelt of hardloopt, of samen met teamgenoten meer punten probeert te halen dan een ander team. Ook het ritme van een wekelijkse sportactiviteit speelt hierin een rol. Tijdens de gesprekken op de vier locaties hoorden we dat dit de deelnemers een als normaal ervaren routine en doel geeft in het leven. De ervaring om even een sporter te zijn en om een wekelijkse routine te hebben, geeft de deelnemers in ieder geval tijdelijk een positief gevoel. Wanneer deze positieve ervaringen regelmatig optreden, kan dit vervolgens leiden tot een positiever zelfbeeld en/of meer zelfvertrouwen in het dagelijks leven. Dergelijke processen worden in de onderzoeksliteratuur ook wel normaliserende sportervaringen genoemd.3
Op de vier locaties zagen we dat in ieder geval drie aspecten van de sportcontext kunnen bijdragen aan de genoemde normaliserende sportervaringen. Het eerste is dat tijdens het sporten of bewegen niet wordt gesproken over hulpverleningsdoelen. Alleen dan voelen de deelnemers zich echt even net als alle anderen, en juist dat is de kracht van de activiteit. Het tweede aspect van de sportactiviteit dat kan bijdragen aan positieve sportervaringen is de moeilijkheidsgraad. Voor positieve ervaringen moet deze aansluiten bij de lichamelijke conditie en mogelijkheden van de deelnemers. Het derde aspect is dat deelnemers ook zelf een rol kunnen vervullen in de organisatie of begeleiding van de activiteit. Als zij dit met succes doen, kan hun gevoel van eigenwaarde toenemen.
Kleinschalig
Veel van de sport- en beweegactiviteiten voor mensen in de ggz en/of maatschappelijke opvang zijn kleinschalig en kunnen bestaan door de inzet van een of enkele personen. Dit blijkt een kracht te zijn. Zo zagen we op de vier locaties dat het de deelnemers een vertrouwd en veilig gevoel gaf wanneer iedere week dezelfde sportbegeleider en dezelfde tien tot twintig deelnemers aanwezig waren. Tegelijkertijd is het een risico.
We zagen bijvoorbeeld ook momenten waarop een sport- of beweegactiviteit dreigde te vervallen als de persoon die zich hiervoor inzette vanuit de ggz- of opvanginstelling ermee stopte. Voor het succesvol inzetten van sport voor deze groep mensen lijkt het dus belangrijk om dit op een goede manier in deze organisaties te borgen. Er gaan ook weleens geluiden op dat het goed zou zijn om sporten en bewegen als verplicht onderdeel op te nemen in ondersteuningsplannen. De bevindingen uit ons onderzoek tonen echter aan dat het nog maar de vraag is of verplicht sporten wel leidt tot de gehoopte uitkomsten. Dan wordt het immers onderdeel van de hulpverlening, wat normaliserende ervaringen in de weg kan staan.
Lessen
Samengevat zien we in het project Sport voor Participatie dat deelname aan een sport- of beweegactiviteit een positieve uitwerking kan hebben op mensen in de ggz of maatschappelijke opvang. Dit gaat echter niet vanzelf, wat voor ons als projectteam de reden was om een handboek te ontwikkelen met praktische tips.4 Hieronder presenteren we de belangrijkste lessen op hoofdlijnen. Allereerst vraagt het veel van de sportbegeleider.
Het is belangrijk dat deze beschikt over de vaardigheid om een sportactiviteit te begeleiden die leidt tot succeservaringen. Een van de partners in het project Sport voor Participatie, Stichting Life Goals, heeft om deze reden de opleiding maatschappelijk sportcoach5 ontwikkeld. Verder is het voor het succesvol inzetten van sport en bewegen belangrijk dat dit breed wordt gedragen binnen de ggz- of opvanginstelling. Als dit niet het geval is, dan bestaat het risico dat de activiteit verdwijnt wanneer de manager of professional die zich ervoor inzet stopt.
In het verlengde hiervan constateerden we dat een sport- en beweegactiviteit voor mensen in de ggz en/of maatschappelijke opvang nooit alleen door een sportorganisatie, zoals een sportvereniging, kan worden opgezet. Zij hebben weliswaar veel kennis van hoe een sportactiviteit op te zetten, maar in veel gevallen niet de toegang tot potentiële deelnemers noch de vaardigheden die nodig zijn om deze mensen positieve sportervaringen te bezorgen. Daar zijn echt de sociale professionals voor nodig.
Dr. Niels Hermens is als senior onderzoeker verbonden aan het Verwey-Jonker instituut. In 2018 is hij gepromoveerd op intersectorale samenwerking tussen jeugdhulp- en sportsector.
Noten
1. Bailey, R. Cope, E., Parnell,. D. & Reeves, M.J. (2016) ‘The Human Capital Model: Realising The Benefits of Sport and Physical Activity’. In: Doll-Tepper, Koenen & Bailey. Sport, Education and Social Policy: The state of the social sciences of sport. Routledge.
2. Op het online platform www.sportknowhowxl.nl zijn over deze onderzoekscontexten de volgende vier artikelen gepubliceerd: Beth, J. (2019) Sport op menu van sociale professional; Nierop, B. van (2019). Vrijdagmiddag ben ik de spits en even geen cliënt; Nierop, B. van (2020). Sport en bewegen als manier om in gesprek te raken; Zuurbier, M. & Kleijer-Kool, L. (2020). Sportactiviteiten voor mensen met verslavings- en psychische problematiek.
3. Such, E., Burton, H., Copeland, R. J., Davies, R., Goyder, E., Jeanes, R., Kesterton, S., Mackenzie, K. & Magee, J. (2019). ‘Developing a theory-driven framework for a football intervention for men with severe, moderate or enduring mental health problems: a participatory realist synthesis’. In: Journal of Mental Health, DOI: 10.1080/09638237.2019.1581339