Vier jaar lang werd door onderzoekers meegekeken bij wijkteams in zes grote gemeentes. Die sociaal professionals blijken hun eigen inschatting van burgers belangrijker te vinden dan wat beleidsmakers willen. ‘Zij hebben ervoor gezorgd dat bestuurders ondanks hun beleid kunnen zeggen dat er geen grote ongelukken zijn gebeurd.’
De belofte van nabijheid. Zo noemen de hoogleraren Evelien Tonkens en Jan Willem Duyvendak (zie kaders,) de decentralisatie van het sociaal domein. Belofte één: professionals, laagdrempelig georganiseerd in wijkteams, integraal en generalistisch werkend, gaan een meer directe relatie met burgers aan en verbeteren zo de kwaliteit van de ondersteuning. Belofte twee: door deze manier van werken neemt het aandeel van de informele hulp, van familie, van buren, van vrijwilligers, toe.
Maar gaat het in de praktijk ook zo? Onder leiding van beide hoogleraren werd in zes grote gemeentes onderzocht hoe de werkelijkheid van het ’nieuwe’ sociaal domein eruitziet. Dik vier jaar onderzoek dat midden september wordt gepresenteerd. Belangrijke boodschap, zo vertellen Duyvendak en Tonkens op de werkkamer van Duyvendak in Amsterdam: de onderzochte wijkteams doen niet wat beleidsmakers graag zouden zien. En er is geen reden te denken dat dit niet voor andere wijkteams elders in het land geldt.
Evelien Tonkens: ‘De Amerikaanse hoogleraar Michael Lipsky muntte begin jaren tachtig het begrip street level bureaucrats. Daarmee bedoelde hij dat beleidsmakers van alles kunnen bedenken, maar dat beleid in de praktijk gemaakt wordt, niet op papier. Dus moet je in de praktijk kijken hoe het gaat. Wat uit ons onderzoek blijkt is dat professionals in wijkteams heel vaak doen wat ze nodig vinden en dat is meestal anders dan wat beleid van hen vraagt.’
Jan Willem Duyvendak: ‘Dat is geen bewuste ongehoorzaamheid of zo. Maar zorgzaamheid blijkt bij deze professionals gewoon voorop te staan.’
Jan Willem Duyvendak is hoogleraar Sociologie aan de Universiteit van Amsterdam sinds 2003. Vanaf 2014 is hij daar ook faculteitshoogleraar van de Faculteit der Maatschappij- en Gedragswetenschappen. Van 1996 tot medio 2002 was hij bijzonder hoogleraar Samenlevingsopbouw aan de Erasmus Universiteit te Rotterdam. Sinds januari 2018 is hij ook directeur van het NIAS, Netherlands Institute for Advanced Study in the Humanities and the Social Sciences.
Zorgzaamheid?
Tonkens: ‘Ja, dat staat in hun handelen dankzij hun beroepsethiek centraal. Ze hebben een sterke motivatie om te zorgen dat de mensen die ze ondersteunen een iets beter leven krijgen. Hun eigen professionele oordeel is leidend.’
Constateren jullie dat van die roemruchte transformatie, echt anders werken, weinig sprake is?
Duyvendak: ‘Inderdaad. De meeste professionals zeggen misschien wel dat ze anders werken, maar ze doen het veelal niet. Gelukkig maar.’
Tonkens: ‘Het is niet zo dat ze het beleid bewust negeren. Ze voeren eerst wel trouwhartig uit wat het beleid vraagt. Ze vragen waar de kinderen wonen, wie er allemaal op hun verjaardagsfeestje zijn, of die mensen ook wat kunnen doen.’
Duyvendak: ‘Alleen leidt het niet tot wat er met het beleid beoogd werd: minder professionele hulp.’
Tonkens: ‘En dat was toch echt de bedoeling.’
Dus dat gemeenten zoals Leeuwarden en Eindhoven waar professionals volgens beleidsmakers echt anders zouden gaan werken, met grote financiële tekorten kampen, verbaast jullie niet?
Tonkens: ‘Nee. Waarbij ik wil benadrukken dat de professionals die wij hebben onderzocht goed werk doen. Ik hoop niet dat wethouders en bestuurders dit lezen en denken dat ze die professionals nog beter moeten controleren, of nog meer transitie-trainingen moeten aanbieden.’
Maar die wethouder heeft een democratische volmacht voor zijn of haar beleid. Die wil dat die professionals gaan werken zoals afgesproken is.
Duyvendak: ‘De vraag is of politici zo op de stoel van de professional moeten gaan zitten. Dat is de afgelopen jaren wel gebeurd. Politici en beleidsmakers die denken beter te weten hoe er met kwetsbare mensen moet worden omgegaan dan professionals zelf. Op basis van ons onderzoek menen wij dat professionals overwegend adequaat hebben gehandeld.’
Tonkens: ‘Ons team van onderzoekers heeft honderden keren bij wijkteams meegekeken. We waren bijvoorbeeld bij 63 keukentafelgesprekken waar op meer zelfredzaamheid werd ingezet. Slechts in drie gevallen is het netwerk meer gaan doen. Bij al die anderen was het netwerk er niet, overbelast of te zwak, of juist de bron van problemen. Er zijn, zien wij in ons onderzoek, heel veel goede redenen waarom professionals uiteindelijk besluiten het netwerk niet in te zetten en gewoon zelf adequaat professioneel te handelen.’
Evelien Tonkens is hoogleraar Burgerschap en Humanisering van de Publieke Sector aan de Universiteit voor Humanistiek in Utrecht sinds mei 2014. Daarnaast is ze lid van de Raad van Toezicht van Mondriaan GGZ. Tussen 2005 en 2014 was zij bijzonder hoogleraar Actief Burgerschap bij de afdeling Sociologie en Antropologie van de Universiteit van Amsterdam.
Tonkens: ‘Maar in zekere zin redden zij wel de transities. Zij hebben ervoor gezorgd dat bestuurders kunnen zeggen ‘dat er geen grote ongelukken zijn gebeurd.’ Niet dankzij beleid, maar dankzij professionele ongehoorzaamheid van professionals krijgen mensen wat ze nodig hebben.’
Herwaardering van afhankelijkheid
In het onderzoek De belofte van nabijheid wordt telkens weer, meer en minder expliciet, de vraag gesteld waar het idee nu eigenlijk vandaan komt dat mensen zo lang en zo veel mogelijk zelfredzaam thuis willen zijn. Jan Willem Duyvendak noemt het ‘een heel interessante vraag’ waarom juist over die ‘aanname’ weinig discussie is. ‘Zeker omdat de empirische aanwijzingen dat het thuis nou zo fantastisch gaat, er niet rijkelijk zijn.’
Wat is jullie hypothese?
Duyvendak: ‘Voor een deel is het idee van zelfredzaamheid gestoeld op neo-liberale noties, die heel individueel gericht zijn, maar dan in een heel knappe combinatie met groepsgerichte ideeën die in christendemocratische en en ook linkse kringen populair zijn. Dat mensen goed voor elkaar moeten zorgen, solidair moeten zijn.’
Tonkens: ‘Denk ook aan zelforganisatie, een concept dat bij linkse mensen populair is.’
Duyvendak: ‘Wij delen het huidige enthousiasme van bijna alle politieke partijen voor eigen initiatieven van burgers, maar wijzen er wel op dat dit om een relatief beperkte groep gaat.
Dus een deel van de verklaring voor de opmars van deze participatie-samenleving-ideologie ligt in het feit dat ze leunt op verschillende politieke stromingen.’
Jullie benoemen politieke stromingen die gezamenlijk een breed democratisch draagvlak in deze samenleving hebben. Dan hebben de beleidsmakers en bestuurders toch gelijk? Burgers willen dit.
Tonkens: ‘Ik denk dat je daar op twee manieren naar kunt kijken. Het eerste is dat mensen een politieke partij niet primair uitkiezen vanwege dit specifieke thema. De keuze voor een partij is veel diffuser en mensen zijn vaak niet goed op de hoogte van wat de plannen op een bepaald themanu eigenlijk zijn. Het tweede is dat het idee van zelfredzaamheid in abstracte zin inderdaad door heel veel mensen wordt omarmd. Maar ze denken daarbij vooral aan anderen. Die moeten zelfredzamer worden, zo heeft SCP-onderzoek uitgewezen.’
Duyvendak: ‘Op het moment dat zelfredzaamheid meer een eigen ervaring en meer noodzaak wordt, zie je dat mensen terugschrikken. Het is zelfs de vraag of deze ideologie niet haaks staat op wat mensen willen: goede professionele zorg. Denk aan dat verboden reclamespotje van Postbus 51 waarin de overheid stelde dat de samenleving veranderde en dat de zorg wel moest mee veranderen. Zelfs de Reclame Code Commissie zei toen: het is andersom. De overheid loopt voor op de samenleving, burgers hebben geen andere keus dan voor zichzelf te gaan zorgen. Als je als overheid maar genoeg negatieve dingen zegt over verpleeghuizen, als je alle verzorgingshuizen gaat sluiten, ja, dan kun je als burger ook maar beter willen dat je langer thuis blijft.’
Wat willen jullie tegenover dit ideaal van zelfredzaamheid zetten?
Duyvendak: ‘Wij bepleiten een herwaardering van afhankelijkheid. Nu wordt zo gehamerd op onafhankelijkheid dat bijvoorbeeld veel ouderen eerst een aantal keer vallen voordat ze eindelijk vragen om een rollator. Burgers zouden niet bang moeten zijn te tonen dat ze afhankelijk zijn van een voorziening of van een professional. Maar het gaat ook om iets anders. Als je zelfredzaamheid centraal stelt, vertel je eigenlijk dat ze vooral voor zichzelf en hun eigen kring moeten zorgen en niet voor anderen die ze niet kennen. Het is welzijnschauvinisme op op de vierkante meter. Dat holt de solidariteit op een hoger schaalniveau uit, de anonieme solidariteit waar onze verzorgingsstaat op leunt.’