Steeds vaker krijgen dieren een plek in de zorg. In dit nummer meerdere artikelen over hoe dieren kunnen bijdragen aan de zorg voor jongeren. Daarnaast biedt Femmie Juffer een nieuwe kijk op pleegzorg en een manifest over de positionering van schaarse specialistische functies in het zorglandschap.
Sinds 2015 zijn gemeenten verantwoordelijk voor de zorg voor kinderen tot 18 jaar. De stelselwijziging is er onder andere op gericht dat kinderen (en hun ouders) sneller geholpen worden bij zorg- en ondersteuningsvragen, de zorg en ondersteuning zo veel mogelijk in de eigen leefomgeving van kinderen wordt geboden en zo veel mogelijk aansluit op de eigen situatie van een kind/gezin. Het is nu 2018. De transformatie is volop gaande. De jeugdhulpbranches hebben overeenstemming bereikt over de inrichting van het zorglandschap. De auteurs maken zich echter grote zorgen over de uitwerking die de decentralisatie heeft op zeer specialistische schaarse functies en landelijke centra: het voortbestaan van deze functies en centra binnen de jeugdhulp is in het geding. In dit manifest worden voorstellen gedaan vanuit de praktijk aan gemeenten en bewindspersonen die verantwoordelijk zijn voor het stelsel, om de transformatie ten aanzien van deze functies en centra succesvol af te ronden.
Entrea/Lindenhout, een Gelderse jeugdzorgaanbieder die verantwoordelijk is voor zo’n 1.100 pleegkinderen in zo’n 1.000 pleeggezinnen, heeft een kwalitatief onderzoek uitgevoerd naar hoe ouders, pleegouders en jeugdzorgwerkers pleegzorg de samenwerking tussen ouders en pleegouders hebben ervaren. Een literatuurstudie maakte onderdeel uit van het onderzoek. Er is een aantal situaties bestudeerd waarbij die samenwerking goed verliep. Wat waren hier de positief werkzame factoren? Daarnaast zijn ook gesprekken gevoerd met ouders, pleegouders en jeugdzorgwerkers over plaatsingen waarbij er veel conflicten waren. Wat waren de oorzaken van die conflicten?
Differentiëren en krampachtig blijven streven naar het onmogelijke doel van ‘kansengelijkheid’ is wellicht niet de beste oplossing voor ons ‘passend onderwijs’. Analyse van grootschalig, langlopend onderzoek wijst uit dat de oude vertrouwde, klassikale aanpak met een heterogene groep zo gek nog niet was. Deze situatiegelijkheid pakt uit als de manier waarop de sociale ongelijkheid zo klein mogelijk blijft, en als het model waarin de zwakste leerlingen het beste floreren. Wetenschappelijk onderbouwd.
De kenmerken van vrij spel en het belang hiervan voor de fysieke, cognitieve, emotionele en sociale ontwikkeling van kinderen worden in dit artikel besproken. Tevens komen de voorwaarden ruimte, vrijheid en tijd om tot vrij spel te komen aan de orde. De hoeveelheid tijd die kinderen aan mediagebruik en buiten spelen besteden, wordt belicht. De trend van ‘opgehokt’ naar ‘scharrelen’ die leidt tot het ‘vergroenen’ van schoolpleinen en speeltuinen wordt besproken, evenals de natuur als ontwikkelingsruimte. Hierbij komt het belang van het opdoen van echte ervaringen aan bod. Afgesloten wordt met een pleidooi voor vrij spel in de natuur en een verandering van mindset bij ouders en opvoeders.
Kwetsbare kinderen en adolescenten lopen het gevaar ‘stuk’ te lopen in onze maatschappij, onder meer omdat het hen vaak aan passende begeleiding ontbreekt. Er is niet voor ieder kind een oplossing in de vorm van op hen afgestemd onderwijs, therapie of training die hen kan helpen zich beter in onze maatschappij te handhaven. Wanneer er wel therapie plaatsvindt, en vooral ‘verbale’ therapieën worden aangewend, levert dit bij sommige kinderen en jongeren geen resultaat op. Soms werken woorden niet en zijn kinderen en jongeren meer gebaat bij het opdoen van nieuwe ervaringen die succesvol zijn, waardoor ze leren hun gedrag en emoties op een positieve wijze aan te passen. Zulke ervaringen kunnen ze opdoen in bijvoorbeeld dierondersteunde interventies.
De zoektocht naar nieuwe pleegouders en de roep om meer stabiliteit voor pleegkinderen zijn actuele en urgente thema’s. Dat maakt het nodig om nieuwe vormen van pleegouderschap te overwegen. Pleegkinderen worden zelden geadopteerd in Nederland, terwijl dat wel vaak voorkomt in bijvoorbeeld Engeland. In andere landen komt ook ‘eenvoudige of zwakke’ adoptie en ‘open’ adoptie voor. In Nederland kennen we wel pleegoudervoogdij. Een ander actueel thema is dat pleegzorg ophoudt bij het achttiende jaar, terwijl jongeren in het algemeen pas rond hun vijfentwintigste het huis uit gaan. Er gaan stemmen op om die leeftijd bij pleegzorg te verhogen. Genoeg redenen om de vraag te stellen: is het tijd voor pleegzorg ‘twee-punt-nul’?
Het werken met dieren krijgt een speciale dimensie als het paarden betreft. In de jeugdzorg worden paarden slechts mondjesmaat ingezet, terwijl de resultaten toch bijzonder positief zijn. Door de inzet van paarden verbetert niet alleen de relatie tussen cliënt en hulpverlener, maar wordt tevens de cognitie van kinderen beter wanneer opdrachten op een paard worden gedaan. Kinderen met dyslexie gaan zo bijvoorbeeld veel beter lezen op een paard, proefwerken worden beter geleerd, het ruimtelijk inzicht verbetert en het automatiseren gaat gemakkelijker. Dit wordt verklaard vanuit het idee dat zittend op een paard het arousalniveau van het kind stijgt en daarmee de concentratie en het leervermogen, en dat door de beweging van het paard de hersengebieden die verantwoordelijk zijn voor deze taken extra gestimuleerd worden. Met behulp van het model van Pijnenburg beschrijft de auteur het inzetten van paarden op micro-, het meso- en het macroniveau.
Er is steeds meer belangstelling voor het inzetten van dieren bij therapie of activiteiten als het gaat om kinderen met een ontwikkelingsachterstand en/of een aangeboren of verworven mentale stoornis. Een aantal begeleiders en therapeuten is in Nederland begonnen met het structureel inzetten van dieren om de effectiviteit van hun aanpak te versterken of om überhaupt een ingang bij hun cliënten te kunnen krijgen. Wetenschappelijk onderzoek naar de effectiviteit van het op deze wijze inzetten van dieren wordt in Nederland onder andere aan de Open Universiteit gedaan bij de vakgroep Antrozoölogie. De auteurs lichten dit onderzoek toe op het gebied van dierondersteunde activiteiten bij kinderen met een ontwikkelingsachterstand of -stoornis. Daarnaast wordt in dit artikel verslag gedaan van twee door de auteurs ontwikkelde pilotprogramma’s voor kinderen met het syndroom van Down en kinderen met een autismespectrumstoornis. De voorlopige resultaten en consequenties voor het vervolg worden hierbij meegenomen.
Kinderen blijken beter te functioneren in de nabijheid van huisdieren. Dit geldt zeker voor kinderen in het speciaal onderwijs. Leerkrachten weten wat er in de klas gebeurt als zij hun hond meenemen: er ontstaat een ontspannen sfeer in de klas, waardoor kinderen beter gaan presteren. In de Verenigde Staten worden honden vaak ingezet om kinderen enthousiast te krijgen om te lezen: zij mogen voor de hond voorlezen, iets wat hen veel gemakkelijker afgaat dan voor de leerkracht of andere kinderen. Het leesniveau stijgt na een aantal weken substantieel. Stichting ZorgDier richt zich op leerlingen uit het speciaal onderwijs (in het bijzonder kinderen met autismespectrumstoornissen) om hen te ondersteunen bij hun emotionele en cognitieve ontwikkeling door de inzet van huisdierondersteund onderwijs. De meerwaarde van de inzet van huisdieren komt in dit artikel aan bod.
Bijna twee derde van de honderd aanbieders van specialistische jeugdhulp heeft de afgelopen drie jaar geld gevraagd aan de Transitie Autoriteit Jeugd (TAJ) om overeind te blijven. Dit jaar eindigt de subsidieregeling hiervoor. Ondanks de impuls van 200 miljoen de afgelopen jaren vindt de voorzitter Marjanne Sint van de TAJ de financiële positie nog steeds ’zorgelijk’, en, verwoordt ze diplomatiek, “het risico bestaat dat het in 2019 erger wordt”. Ze gaat nog verder: of de gehele jeugdhulp ooit goedkoper wordt (een belangrijke doelstelling van de decentralisatie middels de Jeugdwet) “durf ik niet te zeggen”. Nou, dan weten we het wel.