Hoe zag de naoorlogse residentiële jeugdzorg eruit? Hoe helpt een zelfgekozen mentor uithuisplaatsing van jongeren voorkomen? En hoe komt het toch dat er vaan veel fout gaat in de jeugdzorg? Dat en meer lees je in dit nummer van Jeugdbeleid.
Als, zoals in de afgelopen weken bleek, de onvolkomen decentralisatie van de jeugdzorg tot het actuele moppenrepertoire van Fokke & Sukke, van Kamagurka en van Youp van ’t Hek gaat behoren, wordt het de hoogste tijd dat de jeugdsector kritisch naar zichzelf kijkt.
Hoe kunnen wij de familie, het sociale netwerk en de wijk meer betrekken, inzetten of gebruiken om de door ons gewenste ontwikkeling op gang te brengen? Dit vragen veel gemeenten, organisaties en professionals zich af. Ze blijven proberen familie en sociaal netwerk te betrekken bij hun cliënten en in te zetten bij hun hulpverlening. Waarom? Als wij het aan professionals en organisaties vragen, geven zij als antwoord: opdracht van de gemeente en kostenbesparing. Als wij het aan gemeenten vragen, vliegen termen als zelfredzaamheid, eigen kracht, regie, één plan, burgerparticipatie en kostenbesparing ons om de oren. En als wij het aan burgers vragen, luidt het antwoord: bezuinigingen en wij mogen participeren als wij meewerken aan hun plannen.
Voor historici die onderzoek doen naar de naoorlogse residentiële jeugdzorg kan het lastig zijn om zicht te krijgen op het kind. Een bron die mogelijk uitkomst biedt, is het pupildossier. In historisch onderzoek worden bronnen als dossiers vaak gebruikt om een stem te geven aan onderbelichte groepen, zoals kinderen in de jeugdzorg. De gedachte hierachter is dat het dossier zicht biedt op de ervaringen, gedachten en gevoelens van het kind, die anders buiten beeld blijven.
De gemeente Apeldoorn zet bewust in op het versterken van haar karakter als mooie en leefbare gezinsstad. Het college heeft het strategische thema ‘Comfortabele Gezinsstad’in het leven geroepen. Met een ambitieus programma werkt de lokale overheid op verschillende vlakken aan Apeldoorn als gezinsvriendelijke stad. Het programma Comfortabele Gezinsstad heeft drie pijlers: 1) Buitenruimte voor iedereen, 2) Gezond en veilig opgroeien en 3) Generaties verbinden. In dit artikel wordt ingegaan op de verschillende thema’s en ambities binnen het programma. Er wordt ook aandacht besteed aan de betrokkenheid van inwoners en andere partijen. Tot slot wordt vooruitgekeken naar de ontwikkeling van Apeldoorn als kindvriendelijke gemeente.
Uithuisplaatsing wordt bij voorkeur voorkomen, omdat het een traumatische ervaring is die weinig effectief is en samenwerking met het sociale netwerk bemoeilijkt, terwijl er in het sociale netwerk volwassenen zijn die jongeren als ondersteunend ervaren: natuurlijke mentoren. Dit artikel is gebaseerd op het proefschrift van Levi van Dam met als hoofdvraag: is het haalbaar om de relatie tussen jeugdigen en een informele mentor in zijn of haar sociale netwerk (‘wie werkt’) uit te breiden, de behandeling (‘wat werkt’) te verrijken met het unieke perspectief en de invloed en kennis van deze mentor, zodat de veerkracht van de jeugdige en het gezin toeneemt en uiteindelijk de uithuisplaatsing van jongeren wordt voorkomen? Een programmatheorie, meta-analyse, vergelijkend onderzoek en kwalitatief onderzoek laten zien dat natuurlijke-mentorrelaties de ontwikkeling van een jongere positief beïnvloeden en uithuisplaatsing kunnen voorkomen. Echter, er kunnen ook nieuwe interactieproblemen ontstaan als gevolg van de samenwerking met het sociale netwerk. Verder onderzoek is noodzakelijk.
In dit artikel staan de auteurs eerst stil bij het Kinderrechtenverdrag. In dat verdrag is onder andere artikel 31 opgenomen, dat kinderen recht geeft op rust, vrije tijd, spel endeelname aan culturele activiteiten. Dat betekent niet dat dit in de praktijk ook altijd zo toegepast wordt. De steden groeien dicht en kinderen worden overladen met drukke programma’s. In 2013 is bij artikel 31 van het Kinderrechtenverdrag een General Comment aangenomen dat dieper ingaat op artikel 31. Dat dienen gemeenten ter harte te nemen. De gemeente Leiden is actief bezig met het recht van kinderen op voldoende en kwalitatief goede speelruimte. De gemeente heeft bijvoorbeeld in een beleidskader zogenaamde speelrichtlijnen opgenomen, die zijn uitgewerkt in een speelplekkenrichtlijn en een speelruimterichtlijn. Tevens is Leiden koplopergemeente voor de implementatie van het Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap. Voor kinderen in Leiden heeft dit gunstige gevolgen. Zo zijn zij nadrukkelijk betrokken bij de inrichting van een ‘inclusieve speeltuin’, een speeltuin die zo is ingericht dat alle kinderen – met en zonder beperking – samen kunnen spelen in Leiden.
Hoe komt het toch dat er vaak zoveel fout gaat in de jeugdzorg? Welk type fouten is hardnekkig? Veelvoorkomende fouten zijn een gevolg van het vasthouden aan een verkeerde diagnose of van het nalaten van handelen. Factoren die dat bepalen zijn deels gelegen in de persoon van de professional, zoals angst voor controleverlies, en deels in groepsprocessen, waarbij handelen wordt nagelaten omdat de een denkt dat de ander het wel oplost. De auteur gaat in op beide oorzaken, waarna concrete aanbevelingen worden gedaan om dergelijke fouten te voorkomen.