Martin Zuithof – Volgens de AIVD hangen zo’n duizend jongeren in Nederland een radicaal-islamitisch gedachtegoed aan en zijn zo’n honderd jongeren bereid daarvoor zelfs geweld te gebruiken. Ook neemt het aantal websites met radicale islamteksten snel toe, zo blijkt uit een reportage van het tv-programma Zembla. Nederlands terrorisme is een pijnlijk gevolg van hoe wij de integratie willen afdwingen, concludeerde Sybrand van Hulst, directeur van de AIVD. ‘De extreme reactie op de islam leidt tot radicalisering. We moeten zorgen dat jongeren van Noord-Afrikaanse afkomst zich hier thuis voelen.’ Dat is precies waar het nu aan schort, stelt Yassin Hartog van Islam en Burgerschap, de stichting die het normen- en waardendebat over burgerschap binnen de moslimgemeenschap wil stimuleren. Volgens Hartog hebben veel Marokkaanse jongeren er genoeg van als tweederangsburgers te worden behandeld. ‘Veel moslims ervaren het huidige klimaat als vernederend. Voor uitspraken als kutmarokkanen en geitenneukers zou je in Engeland worden veroordeeld vanwege racisme, maar hier mag het allemaal gezegd worden. Jongeren voelen dat hun positie onder druk staat en komen ertegen in opstand.’
Voedingsbodem
Door een autoritair-religieuze opvoeding komen veel jongeren in hun puberteit in een moreel vacuüm terecht, is de theorie van Hartog. ‘Ouders legden de religieuze waarden en normen aan hun kinderen op, zonder ze uit te leggen. Als kinderen zich in hun puberteit afzetten tegen hun ouders en hun waarden en normen, houden ze niks over. Ze raken helemaal van God los of proberen die normloosheid juist te compenseren door extreem religieus gedrag. Hun gevoel van maatschappelijke inferioriteit compenseren ze dan door een morele superioriteit. Jonge moslims moeten zich onderdeel voelen van de maatschappij om de seculiere normen en waarden te kunnen delen.’
Extremisme vanuit het Midden-Oosten vindt hier een goede voedingsbodem doordat Marokkaanse jongeren worden buitengesloten, meent Hossaine Boulachioukh. Hij is opbouwwerker in het Amsterdamse stadsdeel De Baarsjes en bestuurslid van SMT, het landelijk inspraakorgaan van Marokkanen en Tunesiërs in Nederland. ‘Een burqa zag ik nooit in Marokko en het extremisme van Afghanistan en Pakistan zag ik daar ook niet. Marokkaanse jongeren in Nederland zijn daarmee in contact gekomen. Ze worden geweigerd in de disco, krijgen geen stageplek of geen baan. Die jongeren zoeken een plek waar ze zich thuisvoelen. Extremisten maken echt gebruik van die jongens. Die zeggen: “hier is je trots terug, je identiteit, je wortels”.’ Politici bouwen intussen met rabiate uitspraken een muur tussen deze jongeren en de samenleving, vindt Boulachioukh.
‘Minister Verdonk zei een keer: “Als een Marokkaanse jongen een verkeerde daad pleegt, gaat hij terug naar Marokko”. Mijn dochter van veertien zei: “Ik heb helemaal geen Marokkaanse paspoort, waar moet ik dan heen?” Dat soort uitspraken heeft een enorme invloed op jongeren. Na de moord op Theo van Gogh zei minister Zalm: “We zijn in oorlog met de islam”. Dat zijn hele gevaarlijke uitspraken. Marokkaanse jongeren zijn juist de meest geïnte-greerde jongeren. Ze spreken de taal uitstekend, ze durven hun mond open te doen en stuiten dan voortdurend op afwijzing en obstakels. Het is steeds: nee, nee, nee.’ Voor het welzijnswerk liggen er bij het tegengaan van radicalisering veel taken, denken de verschillende deskundigen. ‘Als jongeren met zichzelf in de clinch liggen, door discriminatie, gebrek aan werk of frustraties die kunnen leiden tot radicalisering, dan moet je een netwerk hebben in de hulpverlening,’ vindt Ahmed Marcouch, woordvoerder van de Amsterdamse moskeekoepel Ummao en manager jeugdbeleid in Amsterdam. ‘Je moet de voedingsbodem weghalen. Je moet oppassen dat je dat niet meteen criminaliseert door de politie te roepen. Als je dit soort gevallen ziet in de moskee vind ik het voor de hand liggen dat je kijkt naar de jeugdzorg, werk, onderwijs, coaching en mentorschap.’ De welzijnssector moet ook meer aandacht hebben voor de geloofsbeleving van mensen, vindt Mohamed Ajouaou, theoloog en adviseur bij het welzijnsinstituut Prisma Brabant. ‘Welzijn is seculier, geloof hoort bij de kerk en bij de moskee, dat is het idee. Daardoor is er geen expertise ontwikkeld om bijeenkomsten te organiseren over dit soort thema’s en de maatschappelijke spanningen die het oplevert. Wat heeft het te maken met identiteit van de jeugd? Die discussie hoef je alleen maar te arrangeren, je hoeft niet met oplossingen te komen. Je plukt bijvoorbeeld een paar dingen van internet en vraagt jongeren of ze het er mee eens zijn.’
Provoceren
Durf juist de discussie aan te gaan, zegt iedereen in koor. Hossaine Boulachioukh pleit voor de organisatie van debat- en dialooggroepen, in de buurt, tussen Marokkaanse jongeren en de politie en bijvoorbeeld tussen Marokkaanse jongeren en ‘de media’, die deze groep in zijn ogen veel te negatief afschilderen. Zelf organiseerde Boulachiouck vanuit het opbouwwerk na 11 september 2001 dialooggroepen met moslims, christenen, joden, atheïsten in De Baarsjes. ‘Je moet elkaars geloof en ideologie leren kennen om vooroordelen te overwinnen. Als je geen open discussies voert, blijven we elkaar haten. Na de moord op Theo van Gogh hebben we iedereen weer bij elkaar gehaald, themabijeenkomsten en etentjes georganiseerd, grappen gemaakt. Je moet continu de dialoog aangaan, ook al heb je kritiek.’ Welzijnsorganisaties en moskeeën moeten veel meer het debat aangaan, stelt ook Ahmed Marcouch. ‘Niet over algemeenheden, maar over het plein op de hoek, met de ouders en de buren. Wie kan er wat aan de situatie doen? Nederland is in de war over welke kant het op moet en hoe we weer een eenheid worden.
De hele maatschappij is radicaler geworden sinds 11 september 2001 en de moord op Pim Fortuyn. Radicalisering van moslimjongeren, religieus getint, is daarvan een onderdeel.’ ‘Maar let op één ding,’ zegt de coördinator van een jongerencentrum in een negentiende-eeuwse Amsterdamse wijk. Hij wil liever niet met zijn naam in het blad, omdat hij bang is voor ellende met de jongeren in zijn buurt. ‘Stop met allochtonen te bevestigen die in een slachtofferrol zitten. We krijgen hier kinderen die zeggen: “Ik word niks, ik heb geen kansen”. Of: “Wij Marokkanen hebben geen kans, we worden gediscrimineerd, we zijn niet welkom”. Flauwekul, die slachtofferrol is heel lang door het welzijnswerk bevestigd, maar dat is funest. We moeten zeggen: okee, je hebt ellende, maar neem je verantwoordelijkheid, dan kun je er nog iets van maken.’
De hulpverlening kan zich ook richten op empowerment van ouders en familie, want veel jongeren in de puberteit schieten in hun geloofsijver nogal door, constateert Mohamed Ajouaou. Hij sprak in De Volkskrant van een ‘kleine tsunami die over de Marokkaanse gemeenschap spoelt’. Veel families hebben nauwelijks verweer tegen de radicalisering van hun kinderen. De moslimjeugd voert een waar schrikbewind, concludeerde de krant, maar is dat niet een beetje overdreven? ‘Ik bedoelde met die tsunami dat mensen iets overkomt, waar ze niet direct een antwoord op hebben. Ik sprak uit eigen ervaring, over wat ik heb gezien en gehoord. Schrikbewind is overdreven. Ook al komt de jeugd naar huis met radicale levensopvattingen, dan betekent dat niet dat ouders dat klakkeloos accepteren. Als die jongeren doorschieten, dan krijgen ze wel tegenstand van hun ouders. Daarna kan het zich na verloop van tijd vanzelf weer matigen.’ Het onderwerp blijkt voor het welzijnswerk allesbehalve vrijblijvend. ‘Ik sta er dag in dag uit tussen. Ik weet het even niet. Dit is een mijnenveld,’ is de eerste reactie van de coördinator die anoniem wil blijven. ‘Je hoort wel dat jongeren Mohammed B. geweldig noemen. Als ze dat doen vanuit een gebrek aan normbesef, en niet om te provoceren, dan is dat zorgwekkend. Vaak is het om stoer te doen, maar sommige jongeren ontlenen status aan radicalisering. Als je jezelf een positie wil geven, en via school en werk lukt het niet, dan kan radicalisme je een perspectief bieden. Daarom moeten die jongeren zo vroeg mogelijk geholpen worden.’
Probleemeigenaren
Ali Belhaj, voorzitter van de El Islam-moskee en landelijk actief als penningmeester van de Marokkaanse moskeekoepel Ummon, maakt daar direct korte metten mee. De moskee in de Haagse Schilderswijk wil zich verre houden van elke vorm van radicalisme. Belhaj wijst de jongeren met extreme ideeën de deur, belt bij incidenten prompt de pers en meldt ze zo nodig bij de burgemeester. ‘We willen hier geen radicale jongeren. Hier mag je bidden, maar niet in het geheim extreme zaken bespreken. Jongeren die geen begrip hebben voor de islam, die allerlei kwesties op een hoop gooien – politieke problemen in het Midden-Oosten, persoonlijke problemen, bepaalde interpretaties van de islam – en vervolgens de Jihad prediken, die willen we hier niet.’ Belhaj informeerde daarom meteen de media en de politie toen een groep jongeren een actie begon om Jihad-literatuur in de bibliotheek van de moskee te krijgen. ‘Ik wil die boeken hier niet. We willen alleen normale boeken, over hoe je moet bidden, hoe je je reis naar Mekka voorbereidt. Als burger moet je je in Nederland aan de democratische spelregels houden. Als je het niet eens bent met Nederlandse politiek over Palestina, Irak of Afghanistan, dan zeg je dat. We moeten gewoon om de veiligheid van onze mensen denken.’
Ahmed Marcouch, woordvoerder van de Amsterdamse moskeekoepel Ummoa, denkt dat het verstandiger is om met radicaliserende jongeren in debat te gaan. De moskee moet geen controle-instituut worden, maar een veilige plaats blijven voor bezinning, vindt hij. Marcouch verwacht niet veel van het protocol zoals stadsdeel De Baarsjes dat met moskeeën is overeengekomen om extreme incidenten te melden. Als voorbeeld noemt hij de jongen die hij op een doordeweekse dag tegenkwam. ‘Hij liep in de ziektewet vanwege een conflict over zijn lange baard. Hij was medewerker van een beveiligingsbedrijf en zijn baas kreeg klachten over hem, vanwege die baard en omdat hij vrouwen geen hand gaf. “Waarom heb je je baard dan niet afgeschoren”, vroeg ik. “Ik ga toch niet een mens gehoorzamen in plaats van God”,’ zegt hij. Ik riep boos dat ik hem een domme moslim vond: “Je gehoorzaamt God toch niet door werkloos te zijn”. Maar zoiets ga ik niet bij de politie melden.’
De coördinator van het Amsterdamse jongerencentrum schetst de uitzichtloze situatie van een groot aantal jongeren in veel achterstandsbuurten. In zijn stadsdeel schat hij het aantal risicojongeren in de puberleeftijd op zo’n honderd, terwijl het aantal jongere kinderen dat in het onderwijs aanglijdt een veelvoud daarvan zou zijn. Om de vicieuze cirkel te doorbreken, moeten ouders zich weer verantwoordelijk voelen. Vaak hebben zij eerst nog alfabetsering en Nederlandse les nodig om überhaupt met hun kind en de school te kunnen communiceren. Het centrum start daarom binnenkort weer met taallessen voor ouders die bij de inburgering nog lang niet aan de beurt zijn. ‘We moeten de ouders duidelijk maken dat de goede opvoeding van een kind de eerste verantwoordelijkheid van henzelf is. We kunnen ze ondersteunen, maar met een paar projecten opvoedingsondersteuning komen we er niet meer. Dan heb je een ketenaanpak nodig die begint bij kinderen vanaf zeven, acht jaar.’
Die benadering moet in samenwerking tussen onderwijs, welzijn, jeugdzorg en de andere instellingen worden ontwikkeld. ‘Heel veel kinderen leren niks. Van ouders hoor je: we zien onze kinderen weinig. Ze gaan naar school, naar het clubhuis en spelen op straat. Als het dan fout gaat, is het jullie probleem. Op school hebben veel leraren een pessimistische houding, ze hebben geen grip op de ontwikkeling van het kind. Iedereen zegt: het is te groot voor ons. Dan is dus niemand probleemeigenaar.’ Om kinderen een veilige omgeving te bieden, is meer sociale samenhang in de buurten nodig. Die samenhang ontstaat alleen als mensen en instellingen de problemen erkennen. ‘Veel scholen durven niet toe te geven dat de problemen te groot zijn geworden. Ze willen zich niet aan hun verantwoordelijkheid onttrekken, maar weten gewoon niet hoe ze opvoedingsproblemen kunnen oplossen. Jongerenwerkers moeten veel meer naar die omgeving kijken. Contact met school, met buurtbewoners, met ouders, met de kinderen op straat. Doe een stap terug en richt je op de gezamenlijke verantwoordelijkheid bij de opvoeding. Kijk wat er werkelijk in de buurt speelt.’