24 maart 2006 ‘Culturele contrasten’ is een lijvige studie naar het wel en wee van migranten in Rotterdam. Centraal staan thema’s als gezinsleven, sociale mobiliteit, religie, wonen in de wijk en omgang met Nederlanders. Cultuursocioloog Gabriël van den Brink en vier collega-onderzoekers baseren hun analyses op 68 interviews met migranten, voornamelijk afkomstig uit de middenklasse. Van den Brink constateert dat de afstand tussen etnische groepen groeit (‘cultureel contrast’), voorspelt toenemende etnische conflicten en pleit daarom in zijn epiloog voor een stevig integratiebeleid van bovenaf (de zogeheten ‘culturele agenda’).
Collega-auteur en NIZW-onderzoeker Mellouki Cadat verzet zich tegen deze conclusies. Ook hij schetst in zijn hoofdstuk over religie de interne gerichtheid van diverse etnische en religieuze groepen en de afstand die ze houden tot de autochtone Nederlanders. Tegelijk signaleert hij dat individuen zich emanciperen en een modernere, individuele invulling aan hun geloof geven. Geef allochtonen de ruimte, ondersteun ze bij wonen, werken en onderwijs en dan gaat het met de integratie op den duur vanzelf goed, stelt Cadat. Hij constateert achteraf dat Van den Brink met de analyses aan de haal ging en willekeurig stellingen aan het boek toevoegde.
Mellouki Cadat: ‘Van den Brink schept gewild of ongewild het beeld dat autochtonen zich wel inzetten voor hun buurt, maar dat alleen die migranten niks willen. Erken liever dat participeren op school ook een probleem is van autochtone ouders. Het is nooit: we betrekken elkaar bij de school. De ondertoon is betuttelend, dat is geen goede culturele agenda.’
Bent u het eens met de conclusie dat de culturele contrasten tussen etnische groepen in Rotterdam toenemen?‘Nee. Mijn stelling is juist dat de culturele contrasten door de generaties heen afnemen. Groepen – Nederlanders en migranten – staan dichter bij elkaar. Wel is de tweede generatie veel sterker bij het ontwikkelen van de eigen cultuur, omdat ze veel meer middelen hebben dan hun ouders om zich cultureel te ontwikkelen. Het cultureel bewustzijn neemt toe, maar contrasten in de zin van onverenigbare waarden en normen als etnische groepen, bestrijd ik. De tweede generatie is op zoek naar een combinatie van Nederlandse en eigen normen en waarden. Dat doet ze vanuit een sterk besef van de eigen achtergrond. Groepen komen niet in termen van conflict tegenover elkaar te staan. Ze staan meer tegenover elkaar vanuit een gelijkwaardige positie.’
‘Men kan niet volhouden dat migranten zich sterk aan de stad hechten’, stelt Van den Brink op basis van de interviews. Hechten migranten zich niet?‘Een ongefundeerde kreet. Uit de interviews kun je juist het omgekeerde afleiden. Daaruit blijkt dat die mensen in Rotterdam een eigen leefwereld willen ontwikkelen. Als je de initiatieven op het gebied religie analyseert, valt op dat migranten vanaf de eerste generatie eigen organisaties oprichten. Hoe meer middenveld, hoe meer vertrouwen in de lokale politiek, zo blijkt uit onderzoek van Meindert Fennema en Jean Tillie. Zo ontwikkelt de Rotterdamse moskeekoepel SPIOR integratieactiviteiten, inburgering en sociaal-culturele initiatieven. Dit groeiende middenveld laat zien dat men gehecht is aan de stad.’
Maar in het boek lees je in allerlei toonaarden dat migranten hun innerlijke kompas op een ander werelddeel richten. ‘Dat is niet in tegenspraak. Men wil als het ware Marrakech in Rotterdam ontwikkelen, een eigen culturele tint aan de stad geven. Rotterdam wordt geen ongedifferentieerde mix van culturen, maar een stad met een culturele eigenheid, waarbij men tegelijkertijd het culturele kompas afstemt op het land van herkomst. Zeker de tweede generatie ontwikkelt ook een loyaliteit aan Rotterdam. Je hebt bijvoorbeeld kenniskringen van vrome Marokkanen die in het Nederlands de Koran bespreken, toegespitst op maatschappelijke vraagstukken als de positie van de vrouw, omgang met mensen met een andere cultuur, democratisering van het moskeebestuur.’
Hoe ziet u dan de culturele agenda waar Van den Brink ook voor pleit?‘Wie bepaalt die agenda? Van den Brink stelt dat het nu meer aankomt op culturele dan op structurele integratie. Dat is een denkfout, dat is een niet bestaande tegenstelling tussen arbeidsmarkt, huisvesting, onderwijs en culturele integratie. Een culturele agenda moet je zetten vanuit positieve actie. Bij moslimjongeren is sprake van achterstelling op de arbeidsmarkt. In de wijken is nu een differentiatiebeleid, waarbij lage inkomens – vaak zwarten – uit wijken worden geweerd, terwijl niet bewezen is dat het werkt. In het onderwijs wordt niet massief ingezet op het voorkomen van schoolverlaten. Als je ‘wonen, werken en weten’ goed aanpakt hoef je die culturele verhalen niet meer te houden, dan gaat het vanzelf. Kijk naar de integratie van Italianen en Spanjaarden in de jaren zestig, die hoor je ook niet meer.’
Marokkaanse, Turkse en Surinaamse jongeren doen nog altijd aan zelfselectie en hebben allemaal hun eigen clubjes. Die zelfselectie is toch een typische uiting van toenemend cultureel contrast? ‘Dat is een toenemend cultureel bewustzijn, maar dat hoeft helemaal tot conflicten te leiden. De contrasten nemen toe als er schaarste bestaat. Neem het sociaal-cultureel werk: als je de fysieke afstand tussen zelforganisaties wil verminderen door ze in dezelfde armoedige ruimte te proppen, dan krijg je conflicten. Erken dat het cultureel bewustzijn er is, schep ruimte, stimuleer de interne banden. Als groepen dan emanciperen moeten ze bondgenoten vinden buiten de gemeenschap. Dan heb je professionele ondersteuning nodig.’
Van den Brink stelt het Amerikaanse burgerschap als voorbeeld. Elke immigrant gooit zijn culturele ballast overboord en wordt Amerikaan.‘Dat is de utopie van Amerika. In werkelijkheid zijn de etnische groepen daar heel sterk. ‘The point about the meltingpot is that it never happened!’ Van den Brink hangt een ouderwets jaren ’80 multiculturalisme aan. Hij zegt: ‘Om conflicten te voorkomen moet het burgerschap zoveel mogelijk versterkt worden.’ Als marxist zag hij vroeger alles als klassenstrijd, nu ziet hij alles in termen van culturele strijd. Het is een waarschuwing: pas op, als je nu geen beleid voert krijg je conflicten. Hij schept een negatief beeld om beleid af te dwingen.’