In de verslavingszorg is de blik nog erg naar binnen gericht, naar de eigen organisatie, vindt Ralph van de Wijnckel van Changes GGZ, een instelling die is gespecialiseerd in behandeling van verslaving en onderliggende problematiek. Hij is een voorstander van over de muren van verslaving heen werken: ‘Een verslaving komt niet alleen, er is altijd een relatie met psychische, sociale en maatschappelijke factoren. Randvoorwaarden als werk, huisvesting en uitkering zijn heel belangrijk in de zorg voor mensen met verslaving.’ Dat wordt, ook in de hulpverlening, niet onderkend. Daarom is de samenwerking met het sociaal domein cruciaal.
Eigen schuld
Het probleem is, volgens Van de Wijnckel, dat verslaving het stigma heeft van ‘eigen schuld’. Je kunt toch zelf “nee” zeggen tegen alcohol, drugs of pijnstillers? ‘Dat is het stigma, ook onder hulpverleners’, zegt Van de Wijnckel. ‘Verslaving wordt gezien als een ziekte van de ruggengraat, je bent er zelf bij of je wel of niet toegeeft. Maar dat is een onjuist uitgangspunt. Verslaving is een chronische hersenaandoening, waarbij genetische aanleg een belangrijke rol speelt. Als ouders of voorouders verslaafd waren aan middelen, dan loop je een groter risico op verslaving.’
Stigmatiseren
Ook hulpverleners stigmatiseren, zegt Van de Wijnckel. ‘Ik hoor bijvoorbeeld van cliënten die met gegronde lichamelijke klachten bij de huisarts komen, dat de huisarts er direct van uit gaat dat de klachten te maken hebben met de verslaving, terwijl dat helemaal niet zo hoeft te zijn. Sterker nog, geeft Van de Wijnckel toe, ‘Ik maak me ook schuldig aan stigmatisering. Als een cliënt terugvalt in zijn of haar verslaving, dan zit daar altijd een keuzemoment in. Je vraagt je dan af: “Waarom begint hij weer?” Maar je moet je ernstig afvragen of verslaafden een vrije wil hebben om die keuze te maken. Ik krijg ook van cliënten te horen: “Voor ik het wist had ik die biertjes gedronken. Ik heb het zelf niet gemerkt”. Bij mensen met een verslaving kan het gedrag door de hersenen onbewust aangestuurd worden.’
Lotgenotencontact
Cognitieve gedragstherapie is volgens Van de Wijnckel de behandeling bij uitstek tegen verslaving. De aanpak komt neer op verandering van de leefstijl. Het duurt lang, maar het werkt. Van de mensen met verslaving valt globaal de helft na één jaar terug in de verslaving, zegt Van de Wijnckel. Na twee jaar komt daar nog eens 20 procent bij. In de cognitieve gedragsbehandeling wordt veel gewerkt ervaringsdeskundigen, aldus Van de Wijnckel. ‘Er gaat een duidelijk positief effect uit van het lotgenotencontact.’
Preventief handelen
De verslaving vóór zijn is best moeilijk, volgens de verslavingsarts, juist vanwege die genetische kwetsbaarheid. ‘Verslaving is iets dat we al honderden jaren kennen, het is bijna een onderdeel van de samenleving. Dat wil niet zeggen dat je in de hulpverlening niet preventief kunt handelen. Samenwerking met andere instanties zou echt wel werken om in een beginstadium een langdurige verslaving vóór te zijn. Als je bijvoorbeeld schulden hebt, dan is gerichte hulp bij je financiële situatie zeker een goede ondersteuning. Want je kunt de problemen aanpakken die ertoe kunnen leiden dat je weer gaat drinken of gebruiken.’