Extra uitgaven van vijftien miljard gulden, een daling
van de staatsschuld met 21 miljard en een begrotingsoverschot van 6,3 miljard.
Eén ding is duidelijk bij de presentatie van de miljoenennota: aan het geld zal
het niet liggen. Goed, in bijvoorbeeld de zorg zal de 3,7 miljard extra (2,2
miljard meer dan in het regeerakkoord was voorzien) niet voldoende zijn om alle
problemen op het gebied van wachttijden, werkdruk en ziekteverzuim op te lossen.
En datzelfde geldt voor zowel de 800 miljoen gulden voor werkgelegenheid en
inkomensbeleid als de 600 miljoen gulden voor Nederlandse achterstandswijken.
Maar er zijn in ieder geval forse bedragen beschikbaar om de problemen ter hand
te nemen.
Het kan het tweede Paarse kabinet niet worden ontzegd dat ze de
kernproblemen – het opkrikken van de publieke sector, de omschakeling van het
werkgelegenheidsbeleid van het creëren van banen naar activering en een
versterkte inzet voor veiligheid en leefbaarheid in de grote steden – goed weet
aan te geven. Ook realiseert het kabinet zich dat het verhogen van budgetten op
zichzelf ruimte biedt voor kwaliteitsverbetering, maar dat die ruimte niet met
geld alleen gevuld kan worden. Het komt dan ook met tal van
‘oplossingsrichtingen’. Maar de concrete invullingen lijkt het op vrijwel alle
terreinen voor zich uit te schuiven.
Nadere analyse
De begrotingen geven geen antwoord op wat er precies moet gebeuren. Zo gaat
maar liefst 22 procent van de groei van de Rijksbegroting gaat naar de zorg,
waarmee het totale zorgbudget volgend jaar tot 82 miljard gulden stijgt.
Honderden miljoenen gaan naar het terugdringen van wachttijden in ziekenhuizen,
verpleeghuizen, gehandicaptenzorg, ggz en thuiszorg. Ook het werven en
aanstellen van meer personeel krijgt een financiële injectie, evenals de
intensivering van de AWBZ. Maar in plaats van uitgewerkte plannen, komt het
kabinet niet verder dan de aankondiging dat er een nieuw financieringsstelsel in
de zorg zal komen. De keuze hoe zo’n stelsel er precies uit moet komen te zien
laat minister Borst aan een volgend kabinet over.
Eenzelfde houding is te bespeuren bij het ministerie van Sociale Zaken
en Werkgelegenheid, waar het gaat om het bevorderen van de arbeidsparticipatie.
De afgelopen jaren zijn er vele miljarden guldens geïnvesteerd in het creëren
van gesubsidieerde arbeid. En dat zal het komende jaar niet veel minder zijn.
Maar tegelijkertijd vraagt minister Vermeend zich af of het nog wel van deze
tijd is om banen voor langdurig werklozen te subsidiëren.
Ook stelt hij ter discussie of de vier-fasen-indeling in de bijstand nog
wel voldoet, nu er veel minder werklozen uit de fases 1 tot en met 3 zijn.
Vermeend wil pas met een duidelijk oordeel over het stelsel van op
arbeidsparticipatie gerichte maatregelen komen nadat een commissie van
ambtenaren en externe deskundigen in het voorjaar van 2001 met een analyse
hierover is gekomen.
Het kabinet ziet na lange leste in dat maatregelen die zich richten op de
aanbodkant van de arbeidsmarkt achterhaald zijn en dat de inspanningen veeleer
gericht moeten zijn op sociale activeringstrajecten om mensen rijp te maken voor
een plek op de arbeidsmarkt. Dat er nog een half jaar gewacht moet worden op een
analyse van de werkgelegenheidsaanpak is op zich verbazend, want het feit dat er
een grote kloof gaapt tussen langdurig werklozen en de gesubsidieerde
arbeidsmarkt was de afgelopen twee jaar nagenoeg bekend.
Ook het Grotestedenbeleid (gsb) blijft niet achter in het
vooruitschuiven van concreet beleid. De kritiek van de afgelopen jaren was dat
het gsb weliswaar heeft gezorgd voor economische structuurversterking en
verbetering van de lokale infrastructuur in deze steden, maar dat het beleid
nauwelijks leidde tot verbetering van de sociale infrastructuur. Met name zouden
de zwakkere groepen in de samenleving, zoals ouderen en allochtonen, er niet van
profiteerden. Desalniettemin stelt minister Van Boxtel van Grotesteden- en
Integratiebeleid dat hij pas een standpunt wil innemen over de vraag hoe ook de
zwakkere groepen in de grote steden bereikt kunnen worden als het Sociaal en
Cultureel Planbureau in het najaar met een studie over dat onderwerp is gekomen.
Het komende jaar, zo heeft de regering aangekondigd, zullen tal van ideeën
die binnen het kabinet leven maatschappelijk worden getoetst. Welke vormen van
beleid passen er nog in deze tijdgeest en welke niet? Wat voor organisatievormen
zijn er nodig om de knelpunten in de samenleving het hoofd te bieden? Minister
Zalm van Financiën slaat de spijker op zijn kop met de constatering dat ‘het op
de lange termijn niet zozeer gaat om geld, maar om organisatie.’ En een visie op
de organisatie, daar ontbreekt het in de huidige begrotingen nu net aan. Het
Sociaal en Cultureel Planbureau en het Centraal Planbureau riepen onlangs de
overheid op om 10 of 15 jaar vooruit te kijken en een agenda voor de 21ste eeuw
te schetsen. Zo bezien lijkt de huidige begroting meer een opmaat voor een
begroting die blijk geeft van opvattingen over waar de problemen het meest
knellen en hoe dat geld kan worden ingezet. De begroting van 2002,
misschien?/Eric de Kluis