Onderweg naar een gesprek met een jonge, maar ervaren vrijwilliger in het Rotterdamse daklozen- en verslaafdencircuit valt het oog op STAP, het steunpunt voor advies en ondersteuning van het vrijwilligerswerk in Rotterdam. In de etalage liggen acht bordjes met beschrijvingen van vacatures. Er worden vrijwilligers voor uiteenlopende activiteiten gevraagd. Dat varieert van het voorlezen van gehandicapten tot het doe-het-zelven voor ouderen of het meehelpen opsporen van vermiste personen in het tracing-team van het Rode Kruis. Naast – uiteraard – het vrijwillige karakter van de klussen hebben ze een ander punt gemeen. Eisen worden er, behalve een goede motivatie en de juiste instelling, nauwelijks gesteld. Het is eerder omgekeerd: de organisaties hebben wel wat voor de vrijwilliger in petto, of dat nu de mogelijkheid is het werk in het kader van een stage te doen, een goede begeleiding of het volgen van trainingen is. En in alle gevallen is een reis- en onkostenvergoeding en zonodig een verzekering geregeld.
Het opdoen van werkervaring of het behalen van diploma’s vormde niet de drijfveer van René Meijborg (26) toen hij een jaar of zes geleden de Pauluskerk binnenstapte om zijn vrijwillige diensten aan te bieden. Zijn motieven zijn het best als idealistisch te omschrijven, al is dat woord inmiddels haast belegen. De voormalige student-HEAO had er net een jaar stage bij een groot ING-kantoor in Atlanta opzitten, had daar als managementtrainee gedineerd met de de presidenten van de bank in Noord-Amerika en werd in limousines rondgereden. Maar tevens zag hij, tijdens een rondreis door het arme zuiden van Amerika na afloop van zijn stage, ook veel ellende. Dat stond wel erg schril in contrast met de wonderlijk sjieke bankwereld waarin hij eerder terecht was gekomen. Met name de drugsproblemen van hele jonge kinderen, die al aan de crack waren, grepen hem aan en bleven, toen hij eenmaal terug was in Nederland, door zijn hoofd spoken. Hij solliciteerde nog wel bij een enkel bedrijf, maar de aantrekkingskracht van de Pauluskerk, een niet-reguliere opvanginstelling voor daklozen en verslaafden, was sterker.
Drie jaar werkte Meijborg er als vrijwilliger. Een tijd waarin hij de harde realiteit van het drugscircuit van dichtbij leerde kennen, vooral door zijn werk in de beruchte nachtopvang en gebruikersruimte van de Pauluskerk. Daarnaast werkte hij mee aan enkele innovatieve projecten op het gebied van verslavingszorg, zoals het opzetten van een telemarketingbureau voor verslaafden. In 1998 werd hij directeur en tevens hoofdredacteur van Straatmagazine, de daklozenkrant van Rotterdam. Inmiddels was Meijborg een betaalde kracht geworden. Een opleiding heeft Meijborg nog altijd niet afgerond, maar naar eigen zeggen heeft het vrijwilligerswerk hem gevormd en ook min of meer opgeleid.
Actief werven
René Meijborg lijkt niet representatief voor zijn generatie. Als we de recente berichten moeten geloven, zijn juist jongeren niet meer te porren voor het verrichten van onbetaalde klussen. In de categorie van 18 tot 24 jaar doet 38 procent aan vrijwilligerswerk, in de categorie 35 tot 44 jaar is het percentage 52. In Nijmegen rapporteerde het onderzoeksinstituut IOWO een forse terugloop in het aantal uren per week dat een student aan vrijwilligerswerk besteedt. Dat ligt op gemiddeld 3 uur per week, waar ze in 1997 nog 7 uur onbezoldigd bezig waren. Een bijbaantje heeft bij schaarste in tijd dan al snel voorrang.
Directeur Hans Roerink van de Nijmeegse vrijwilligerscentrale merkt het in zijn winkel. ‘Het aantal mensen dat de vacaturemap komt doorbladeren is de laatste jaren met zo’n 20 procent afgenomen. Bovendien neemt het aantal vacatures dat onvervuld blijft toe.’ Actief werven blijkt een must om met name jongeren te interesseren voor vrijwillige werkzaamheden. Roerink: ‘We hebben te kampen met enorme concurrentie op de tijdsmarkt. Er zijn erg veel soorten vrijetijdsbesteding en jongeren zijn daarbij zeer kritisch in hun keuzes. Een VakantieActief Beurs trekt 1100 bezoekers, maar met een omaatje in het park wandelen vindt men minder aantrekkelijk. Je kunt daar wel over klagen, maar je zult er op moeten anticiperen dat jongeren vooral iets doen wat ze leuk vinden of waar ze iets aan hebben voor hun cv.’
De maatschappelijke betrokkenheid van jongeren brokkelt af, heet het. Theo van Loon van de Nederlandse Organisatie Vrijwilligerswerk, waarbij 320 organisaties zijn aangesloten, ziet geen reden tot somberheid. ‘Het is een zichzelf bevestigend verhaal aan het worden. Inderdaad neemt het aandeel jongeren af en dat geeft reden tot zorg. Maar het moet niet overdreven worden. Zo looft de Rabobank ieder jaar de vrijwilligersprijs Het Nationaal Compliment uit, waarbij jongeren goed scoren. De eerste prijs was het afgelopen jaar voor 15 Maastrichtse studenten die samen een kinderrechtswinkel op poten hadden gezet. De tweede prijs voor allochtone jongeren uit Tiel die eigen buurtactiviteiten op touw zetten. We moeten, kortom, niet zo pessimistisch zijn.’ Marius Ernsting, directeur van de landelijke vrijwilligersorganisatie Humanitas, wenst de ernst van de jongerenkwestie eveneens te relativeren: ‘Het is altijd al moeilijk geweest om mensen van 20 tot 35 te interesseren voor onbetaald werk. Die zijn bezig om zichzelf te settelen en hebben daardoor minder tijd. Het vrijwilligerswerk vergrijst, lees je dan. Maar dat is niet het probleem. Het is wel goed als je de jongere alvast vertrouwd maakt met vrijwilligerswerk, zodat ze er op latere leeftijd ook voor kiezen.’
Tweedeling
Zowel Roerink, Van Loon als Ernsting constateren wel dat het je om niet inzetten voor een organisatie, vereniging of individu geen vanzelfsprekendheid meer is. De automatische reflex, die men in verzuild Nederland nog wel had, is verdwenen. Er lijken prikkels nodig om mensen richting de onbetaalde sector te loodsen. Wat moet er gebeuren? Een Groningse wethouder heeft al geopperd een verplichte maatschappelijke stage voor scholieren in te voeren. Ernsting vindt het een onzalig plan. ‘Er is niks mis met een stage waarmee je studiepunten kunt verdienen. Maar voor een verplichting voel ik weinig. Hoe blij moeten organisaties zijn met iemand die door zijn opleiding is gestuurd?’ Van Loon is evenmin enthousiast. ‘Verplicht stellen moet je niet doen; zeker niet als je andere dingen nog niet geprobeerd hebt. Organisaties hebben zelf nog een hoop uit te vogelen. Hoe maken we het werk aantrekkelijker voor jongeren? Het Rode Kruis is een traditionele vrijwilligersorganisatie die daar in slaagt. Die laten bijvoorbeeld jongeren op een houseparty pillen controleren. Goed voor hun imago, en jongeren vinden het leuk om te doen.’
Een tweede, met name in de sportwereld veelgenoemde oplossing voor de tekorten in het vrijwilligerswerk, is een oprekking van de maximale onkostenvergoeding van 1400 gulden tot 2000 gulden. Roerink van de Nijmeegse centrale ziet dat niet zitten. ‘Je verschuift dan de grenzen van vrijwilligerswerk. Op het moment dat je mensen beter gaat belonen, trek je meer vrijwilligers aan die gewoon geld willen verdienen. Dan zijn het onderbetaalde krachten in plaats van vrijwilligers.’ Daarbij vreest Roerink een tweedeling. ‘Je creëert ongelijkheid tussen organisaties die wel en niet kunnen betalen. En dat tast het unieke karakter van vrijwilligerswerk aan. Want waarom zou je de vrijwillige politie wel een vergoeding geven per dagdeel en iemand die op een crèche werkt niet? Ernsting vindt de verruiming van de maximale vergoeding ook een brug te ver: ‘Organisaties zijn nu vaak al niet bij machte om die 1400 piek te geven. Laat ze eerst maar eens zorgen dat vrijwilligerswerk mensen geen geld kost. In veel gevallen zijn de verzekering en onkosten van mensen nog niet eens adequaat geregeld.’ Ernsting ziet wel dat het beloningselement belangrijker gaat worden om mensen over de streep te trekken. ‘De vrijwilliger vraagt zich af: what’s in it for me? Maar met die onkostenvergoeding raak je niet de kern van de kwestie. Mensen willen er iets aan overhouden, maar niet per se geldelijk. Je moet aan andere vormen van belonen gaan denken, zoals scholing, een diploma of studiepunten.’
Zapvrijwilligers
Duidelijk is dat vrijwilligerswerk evolueert van iets waar mensen iets gaven aan anderen, tot een bezigheid waarbij men nadrukkelijk zelf ook iets uit wil halen. De moderne vrijwilliger heeft een heel ander profiel gekregen. Roerink: ‘Het zijn mensen, die zich over het algemeen niet meer zo snel binden aan een organisatie. Mensen die iedere donderdag naar het ziekenhuis gaan om bedden te rijden vind je nauwelijks meer. Men zet zich liever even voor korte tijd in voor een klus met een duidelijk afgebakende taakomschrijving. Projectmatig vrijwilligerswerk heet dat, werk met een kop en een staart. Daarbij zit men ook niet meer zo te wachten op de andere ballast van een organisatie zoals vergaderingen en besprekingen.’ De centrale maakt in haar beleidsnotitie 2000-2003 al gewag van ‘de nieuwe vrijwilliger’: kritisch, periodiek inzetbaar, weinig uren beschikbaar. Op de laatste ledenvergadering van de NOV poneerde Ernsting van Humanitas het onderscheid tussen traditionele, mantel-, en zapvrijwilligers. Ook de ad hoc vrijwilliger-deskundige zou in opkomst zijn. Ernsting: ‘Denk aan de gepensioneerde manager die af en toe nog organisatie-adviezen geeft.’
De hierboven beschreven trends tonen aan dat de freelance-society ook zijn weerslag heeft op het vrijwilligerswerk. Het is de vraag of dit uiteindelijk niet de doodsteek zal betekenen voor het werk dat juist steunt op mensen wier betrokkenheid na vijven niet ophoudt. Ernsting denkt van niet: ‘Vrijwilligerswerk als motief is springlevend. Alleen de vormen waarin mensen het doen zijn geen vanzelfsprekendheid meer. Organisaties zullen dus aan de bak moeten. De noodzaak wordt gevoeld om het vrijwilligerswerk zeer concreet te moduleren in afgebakende paketten. Op dat gebied kan nog een hoop winst worden geboekt.’ Wat vindt Ernsting in dat licht van Freeflex, een nieuw fenomeen waarbij uitzendbureaus vrijwilligers inschakelen voor klussen met een maximale duur van een half jaar? De Humanitas-directeur: ‘Ik vraag me af of het niet gewoon een nieuwe naam is voor een bestaand beestje. Freeflex klinkt wat flitsender dan vrijwilligerscentrale. Maar feitelijk doen ze hetzelfde. Wel een verschil is dat Freeflex nog duidelijker inzet op korte klussen. Dat is een goede zaak.’
Over Smaakmakers, een project van NOV en het ministerie van VWS zijn zowel Ernsting als Van Loon, die er beiden aan meewerkten, zeer te spreken. Dit programma behelst een veertiental pilotprojecten die onderzoeken hoe je het onbetaalde werk zo kunt organiseren dat het aantrekkelijk wordt voor jongeren. Er worden antwoorden gezocht op vragen als: hoe bied je jongeren een interessant aanbod zonder dat ze zich hoeven binden? En: hoe stem je het aanbod van organisaties en de mogelijkheden van jongeren op elkaar af? Van Loon: ‘Zeker voor jongeren is het belangrijk dat ze de kans krijgen iets zelf te doen en de mogelijkheid krijgen zelf verantwoordelijkheid te dragen. Organisaties hebben dat onvoldoende in het oog, zeker omdat het bestuurlijk kader wordt gevormd door mensen met een gemiddelde leeftijd van boven de 70. Vaak moet je als jongere meedoen op basis van hun condities. Als je actief wordt in de speeltuinvereniging krijg je te maken met de voorzitter, en die zegt: zo doe ik het al vijftig jaar, dus zo moet het gebeuren. Dan haakt een jongere af.’ Ernsting: ‘Helaas hebben de oudgedienden vaak zelf niet door dat ze een belemmering vormen voor het binnenhalen van de nieuwe elementen.’
Over de vaak conservatieve culturen kan René Meijborg meepraten. Hij heeft net ontslag genomen bij Straatmagazine. Het verhaal van zittende bestuursleden die vernieuwingen tegenhouden, kent hij. Meijborg had eigen plannen om met de daklozenkrant een eigen weg in te slaan. Hij had niet alleen een sociaal project voor ogen waarin daklozen aan het werk gezet konden worden, maar wilde via de krant zelf een boodschap uitdragen. Het bestuur hield echter vast aan een andere, minder vooruitstrevende lijn. Meijborg trok zijn conclusies en ging weg. ‘Het is frustrerend als je tegen grenzen aanloopt van mensen die vooral op de geldstromen letten of die het al jaren op hun manier doen.’De eerste jaren, als pure vrijwilliger zonder veel verantwoordelijkheden, ziet hij daarom als de mooiste. ‘Toen was ik met de jongens op straat bezig en had ik meer vrijheid om mijn werk naar eigen inzicht te doen. Op die manier kon je ook dingen leren. Daarnaast hoor je als vrijwilliger niemand klagen wanneer je het werk niet perfect doet en je bent niet aan resultaten of outputcijfers gebonden. Dat geeft ruimte en onafhankelijkheid. In mijn betaalde baan bij Straatmagazine moest ik daarentegen steeds uitleggen waaròm het product niet perfect was.’/Floris van Balen