Mark Hendriks* is een zongebruinde man van midden vijftig, die met pretoogjes de wereld inkijkt. Uiterlijk is het moeilijk voorstelbaar dat hij zich in 1999 van het leven wilde beroven. Hendriks groeide op met het idee dat hij klaar moest staan voor anderen. Hij cijferde zichzelf weg en had een negatief zelfbeeld. ‘Als kind zorgde ik al voor mijn vader en moeder. Mijn vader had samen met mijn oom een bedrijf en daar waren altijd spanningen over. Mijn moeder stuurde mij erheen als die twee weer ruzie maakten. Ik had het gevoel dat niemand van me hield.’
Op zijn 29e ging Mark in de verpleging in en maakte hij carrière als leidinggevende. ‘Ook hierin richtte ik me altijd op anderen. Mijn eigen emoties moest ik altijd onder controle houden. Toen mijn moeder overleed, kostte het me moeite de klep op die gevoelens te houden. In hetzelfde jaar stierf ook mijn vader en wilde mijn vrouw scheiden, waardoor ik in financiële problemen kwam. Toen verbrak mijn nieuwe vriendin ook nog de relatie. Het gevoel dat ik als kind had, was ineens weer terug: niemand houdt van me. In een flits wilde ik dood. Ik had zo’n hekel aan mezelf dat ik mezelf wilde vernietigen. Ik heb een hand vol pillen geslikt en dacht: morgen ben ik er niet meer.’
Toen Hendriks later in het ziekenhuis weer bijkwam, kreeg hij zelfinzicht. ‘Shit, ik wilde zelfmoord plegen vanuit het idee dat ik als kind ook had. Niemand houdt van mij. Toen ik dat inzicht had, kon ik weer voor het leven knokken. Ik heb veel geleerd van Osho, Baghwan. Hij heeft me geleerd dat je ego bepaald wordt door de eisen die je omgeving aan je stelt. Voor mij betekent dat dat je af moet van normen en waarden waarmee je bent opgevoed. Ga je eigen weg en laat je niet bepalen door het beeld van je omgeving. Iedereen lijdt aan een groot ego. Elke suïcidepoging is een roep om van dat lijden af te komen.’
Wanhoop
Mark Hendriks is een van de dertigduizend Nederlanders die jaarlijks een zelfmoordpoging doen. Daarbij overlijden zo’n 1500 mensen, waaronder zo’n 250 in psychiatrische instellingen. Ruim vier jaar na zijn wanhoopdaad probeert Hendriks lotgenoten te helpen bij Stichting Ex6 (voor zelfhulpgroepen van suïcidale en ex-suïcidale patiënten). Deze groep ontstond in 1994 in Den Bosch toen psychotherapeute Ria Tulkens geconfronteerd werd met een wanhopige cliënt, zo vertelt ze. ‘Hij kwam binnen en zei: “Gij bent de leste, als gij me niet helpt, flikker ik oe zo het raam uit”.
Hij had heel wat psychiaters achter de rug en drie pogingen gedaan, maar nergens mocht hij over zijn doodswens praten. Hij zag mij als zijn laatste kans. Voor nabestaanden is er genoeg hulp. Maar mensen die ermee rondlopen, worden niet serieus genomen, stelde hij.’ Tulkens nam contact op met opbouwwerker Piet Willems en gedrieën richtten ze de zelfhulpgroep Ex6 op. De Brabantse groep groeide uit tot een landelijk netwerk van zo’n tien groepen.
Eén van de gespreksleiders van Ex6 is Anneke de Wit*. Ze noemt zichzelf nog suïcidaal, maar put ook energie uit de gesprekken die ze elke maand met lotgenoten voert. ‘Ooit lukt het me om er uit te stappen,‘ stelt Anneke. ‘Ik heb een periode gehad dat ik iedere dag met pillen in mijn handen zat, met een mes op mijn pols. Ik plande een datum, maar dan werd er weer een van mijn kinderen ziek. Nu plan ik niets meer, maar er komt een tijd dat ik er klaar mee ben.’
Ze was het zwarte schaap van de familie, verklaart ze haar doodswens. ‘Mijn broer zei altijd ‘aap’ tegen mij, nooit Anneke, en mijn moeder liet dat toe. Zij weet van al haar kinderen hoe laat ze geboren zijn, maar van mij niet. Ik hoor niet bij mijn broers en zussen. Ik ben sociaal, maar zij zijn van ijzer. Mijn vader stierf en ze lieten nog geen traan. Waarom accepteert mijn moeder me niet? Heb ik een andere vader?’
Haar suïcideneigingen waren in de psychiatrie onbespreekbaar. ‘Ik snap niet waarom je er in een instelling niet over mag praten. Terwijl iedereen ermee rondloopt. Iedereen vraagt zich af: waar ben ik hier mee bezig, kom ik hier ooit nog uit.’ En dat is de bestaansreden van Ex6, vult Ria Tulkens aan. ‘Erover mogen praten is het belangrijkste. Ze trekken zich aan elkaar op, groeien daardoor en er ontstaan vriendschappen. Buiten de groep maken ze ook contact met elkaar. Ze gaan koffiedrinken of gaan samen bij een club. Zo wordt het leven weer leefbaar.’
Toch is niet iedereen te redden, zoals de vrouw aankondigde dat ze voor de trein zou springen. Anneke de Wit: ‘Ik heb uren met haar aan de lijn gehangen, we hebben een hele avond over haar gesproken. Ze vond het ergste in het leven van dat haar vriend nooit gezegd had dat hij van haar hield. Ze bedankte me en ik wist dat ze voor de trein ging springen.’
Ria Tulkens publiceert binnenkort een boek met interviews van (ex-)suïcidalen. ‘Ik wil hiermee een bijdrage leveren om het taboe, dat op suïcide rust, te doorbreken. Mensen durven niet te laten zien wat er in hen omgaat. Je hebt vertrouwen nodig om er voor uit te komen dat je suïcidaal bent. Als degene die suïcidaal is het vertrouwen mist van hulpverlener, familie of vrienden, dan blijft het een niemandsland. Door dit boek te lezen hoop ik dat mensen die met suïcidale gedachten rondlopen, herkenning vinden. In feite willen deze mensen niet dood, maar ze weten niet hoe ze moeten leven. Ze durven het niet te uiten, ze weten dat niemand daarop zit te wachten. De reactie van de “buitenwereld” is vaak: en ik dan, en je kinderen en je familie?’
Impulsiviteit
De bespreekbaarheid van zelfmoordgedachten vergt een enorme mentaliteitsverandering in de samenleving, zegt Aly van Geleuken, directeur van de Depressie Stichting. ‘Bij tachtig procent van de zelfdodingen is depressie de oorzaak. We moeten leren ernaar te vragen. Zo geef je mensen het gevoel dat het bij depressies gewoon is die gedachten te hebben. Dat voorkomt dat ze in zichzelf gekeerd raken en het contact met de omgeving verliezen. De bespreekbaarheid geeft rust, is heilzaam.’
Samen met de Ivonne van de Ven Stichting, die zich inzet voor suïcidepreventie, nam de Depressie Stichting het initiatief tot het Nationaal Actieplan Suïcidepreventie, dat binnenkort wordt afgerond. Het kaderdocument bij dit plan pleit voor actief onderzoek onder risicogroepen, ontwikkeling van preventieprotocollen en -projecten. Er moet meer aandacht komen voor economische en sociale omstandigheden, zoals op het werk en op school, waardoor suïcide bespreekbaar wordt en preventie kansen krijgt. Opvallende punten zijn de oprichting van een kenniscentrum voor zelfmoordpreventie en de beveiliging van “hotspots” als spoorovergangen, bruggen en flats. ‘Je kunt lang suïcidale gedachten hebben, maar de daad is vaak impulsief. Op veel perrons razen de intercity’s met hoge snelheid voorbij. Het komt regelmatig voor dat iemand die op het perron staat te wachten voor zo’n intercity springt. Als je er zoals in Engeland hekken neerzet, gebeuren die dingen minder snel.’
Door dergelijke maatregelen kan het aantal zelfdodingen met twintig procent omlaag, verwacht zij. ‘De redenering is vaak: mensen kiezen zelf voor zelfdoding, maar een ziekte als depressie is geen vrije keuze. We moeten anders tegen psychische aandoeningen aan gaan kijken. Aan het voorkomen van overlijden als gevolg van kanker wordt alles gedaan, maar depressie en suïcide is een ander verhaal. Iemand die zelfmoord pleegt tijdens een ernstige depressie, is aan de ziekte overleden, zeggen wij.’ In de ggz zou de vraag naar zelfmoordgedachten bij depressieve patiënten een standaardonderdeel van het protocol moeten zijn. En, stelt het kaderdocument, ‘de muur tussen de professionele gezondheidszorg en familie en vrienden moet worden afgebroken.’
Wim Brunenberg publiceerde als onderzoeker bij het Trimbos-instituut samen met Rob Bijl over zelfdoding in het psychiatrisch ziekenhuis (onder meer ‘Een ongewenst einde’, 1996). Tegenwoordig is hij vanuit VWS betrokken bij het preventieplan. Hij vraagt zich of beveiliging van spoorwegovergangen en hoge flats wel zin heeft. ‘Dat vergt enorme investeringen, nog los even van de vraag of het inhoudelijk wel de juiste maatregelen zijn. Misschien moeten we ons wel richten op het voorkomen dat onderliggende stoornissen zoals depressies tot zelfdoding leiden. Laten we eerst zorgen dat de hulpverlening goed is.’
*Mark Hendriks en Anneke de Wit heten in werkelijkheid anders