Artikel bewaren

Je hebt een account nodig om artikelen in je profiel op te slaan

Login of Maak een account aan
Reacties0

Nederland grijpt naar interventies die in het buitenland niet-effectief zijn gebleken: Sneller, harder, consequenter

Heropvoedingskampen voor jongeren die op school niet willen deugen. Publieke vernedering van stoere jeugddelinquenten. De roep om probleemjongeren harder aan te pakken klinkt steeds luider. Maar leidt harder optreden ook tot minder jeugdcriminaliteit? ‘Met een groepsgerichte aanpak krijgen delinquente jongeren alle gelegenheid om elkaar negatief te beïnvloeden.’

De roep om jeugddelinquenten harder aan te pakken is

niet nieuw. Begin jaren negentig pleitte de voormalig premier Ruud Lubbers al

voor werkkampen. Anderhalf jaar geleden riep de Utrechtse korpschef Peter

Vogelzang op een harde kern van criminele Marokkaanse jongeren als volwassenen

te straffen en onder een streng regime te plaatsen. Maar met de opkomst en dood

van Pim Fortuyn, die het gevoel van onveiligheid onmiskenbaar aanwakkerde,

buitelen de voorstellen tot een repressievere aanpak over elkaar heen. Met als

voorlopig sluitstuk de oproep van minister Hilbrand Nawijn de doodstraf in te

voeren. Maar helpt een hardere aanpak? Komen probleemjongeren dan eerder op het

goede spoor en neemt zo de jeugdcriminaliteit af, of voeren hier gevoelens van

wraak en vergelding de boventoon?

Feit is dat jeugdige criminelen de laatste jaren al harder worden

aangepakt. Met de herziening van het jeugdstrafrecht in 1995 is de maximale

vrijheidstraf verhoogd van zes naar 24 maanden, werd de jeugd-TBR vervangen door

de PIJ (plaatsing in een jeugdinrichting)-maatregel en kregen Halt-afdoeningen

en taakstraffen een wettelijke basis. Hoewel Halt vooral is bedoeld als een

preventieve maatregel, wordt die ook wel gezien als een verzwaring van de

sancties. Zo zegt Paul Vlaardingenbroek, hoogleraar familierecht aan de

Universiteit van Tilburg, tevens plaatsvervangend rechter. ‘Waar de politie

vroeger volstond met een reprimande of een bezoekje aan de ouders, komen

jongeren nu bij Halt. Ze zijn dan al bekend bij de officier van justitie. Gaan

ze nog een keer in de fout, dan neemt de officier dat mee in zijn strafbepaling

en zal de straf waarschijnlijk hoger uitvallen.’

Hogeschool voor criminaliteit

Mede door die strengere aanpak is de capaciteit van justitiële

jeugdinrichtingen de afgelopen vier jaar gegroeid van ruim 1500 naar 2150

plaatsen. Maar dat alles heeft vooralsnog niet geleid tot minder

jeugdcriminaliteit. De omvang is de laatste jaren stabiel gebleven, maar de

delicten zijn veel ernstiger geworden. Maakten in 1980 bijna 2300 jongeren zich

schuldig aan geweldsdelicten, in 2000 zijn dat er vier keer zo veel. Met name

sinds 1996 is het aantal rap gestegen. Opmerkelijk daarbij is het groeiend

aandeel van meisjes en de verlaging van de leeftijd waarop kinderen

geweldsdelicten plegen.

Nog meer repressie, nog strenger straffen in de vorm van opsluiten, lijkt

dan ook niet de oplossing. ‘De bajes voor jongeren is de hogeschool voor

criminaliteit,’ zegt Wim van Amerongen, districtschef van de politie

Limburg-Noord en ‘themaverantwoordelijke jeugd’ in Venlo. Ook Vlaardingerbroek

denkt dat opsluiting niet helpt. ‘We weten dat 65 procent van de jongeren die

strafrechtelijk in justitiële behandelinrichtingen worden geplaatst, na ontslag

recidiveert. Van de andere justitiële jeugdinrichtingen is het recidivecijfer

niet bekend. Maar ik denk dat jongeren daar gewelddadiger uitkomen dan ze er in

gaan. Twee weken opsluiting kan wel helpen, dan is het schrikeffect groot. Maar

als jongeren daar twaalf maanden zitten, gaan ze tot de oude hap behoren en

kunnen ze de big boy uithangen. Dat heeft geen preventief effect meer.’

Toch is er wel begrip voor de roep om een hardere aanpak. Er zíjn de

laatste tijd immers forse geweldsincidenten geweest en de politie zíet vaak

jongeren, die net een taakstraf hebben gekregen, weer de fout in gaan. Maar

dergelijke gebeurtenissen hebben niet zozeer te maken met een te weinig

repressief beleid, maar alles met een gebrek aan consequent beleid.

Vlaardingerbroek: ‘Als een jongere in de fout gaat, moet hij één keer de kans

krijgen zijn leven te beteren. Grijpt hij die kans niet, dan is het afgelopen.

Dan geen nieuwe taakstraf meer, maar een geldboete of detentie. Nu worden te

vaak herkansingen gegeven, dat werkt averechts.’ En criminoloog Henk Ferwerda,

die onderzoek deed naar groepsgedrag van criminele jongeren, stelt dat ‘een

15-jarige die voor het eerst een strafbaar feit pleegt, pas acht maanden later

een taakstraf krijgt. Inmiddels is hij 16 en is de kans groot dat hij

ondertussen meerdere delicten is gaan plegen. Daarom kan ik me best voorstellen

dat korpschefs dergelijke wanhopige uitspraken doen. De politie wordt er als

eerste mee geconfronteerd. Maar men verdoezelt de discussie waar het om gaat:

waarom zijn we niet in staat jongeren snel voor de rechter te krijgen, waarom

kan de pakkans niet omhoog? Die drie elementen, een consequente aanpak, snel

voor de rechter en verhoogde pakkans, bepleitte de commissie Montfrans zeven

jaar geleden al. Die aanpak is nog steeds niet gerealiseerd. Laten we dat advies

nou eerst eens uitvoeren, voordat we andere koersen gaan varen.’

Afschrikking

Wat er ook geroepen wordt, uiteindelijk bepaalt de rechter wat er moet

gebeuren. Vlaardingerbroek: ‘Natuurlijk houdt de rechter er rekening mee de

samenleving vraagt om boete en vergelding. Ook moet er een afschrikkende werking

van de straf uitgaan. Maar met name bij jeugdigen zoekt de rechter toch vooral

naar maatregelen die een herhaling van het delict voorkomen en die de jongere

verder helpen. Opsluiten geeft de samenleving wel een stukje genoegdoening, maar

op de lange termijn niet.’ Toch stuurt hij criminele jongeren wel naar de

gevangenis. Omdat, zegt hij, ‘ik geen alternatief heb. Ik zie wel veel in het

opleggen van voorwaardelijke jeugddetentie. Dat gebeurt gelukkig ook vaak.

Jongeren hoeven dan niet in de gevangenis op voorwaarde dat ze zich laten

begeleiden door de reclassering en naar school gaan. Maar een bepaalde categorie

jongeren is daar ongevoelig voor. Dan is detentie de enige mogelijkheid. Wil die

toch effect hebben, dan moet er in de gevangenis veel meer begeleiding zijn. En

vooral de nazorg moet intensiever. Scholings- en trainingsprogramma’s tijdens en

na detentie zijn sinds kort wel wettelijk voorgeschreven, maar ze komen nog

nauwelijks van de grond. De reclassering is er nog onvoldoende op ingesteld, er

is te weinig goed geschoold personeel en ze treden – de goede niet te na

gesproken – vaak te weinig daadkrachtig op.’

Ook Van Amerongen ziet het dan vaak mis gaan. ‘Na zes of twaalf maanden

komen ze vrij, zonder sturing of begeleiding. De jeugdreclassering doet dan wel

dingen, maar de netwerken om zo’n jongen heen zijn niet sluitend. Het

welzijnswerk beroept zich voortdurend op de vertrouwensrelatie met de jongere.

Uit angst die te verbreken schakelt het de politie niet in als zo’n jongen weer

in de fout gaat. Dat is niet consequent.’

Ook Wim Slot, bijzonder hoogleraar orthopedagogiek aan de VU in Amsterdam

en directeur van de onderzoeksafdeling van het Paedalogisch Instituut in

Duivendrecht, benadrukt het belang van samenhang in de nazorg: ‘Je moet het veel

meer zoeken in een multisysteembenadering. De hulp moet niet gericht zijn op

alleen de jongere, of alleen werk, maar op zijn hele leefwereld.’

De multisysteembenadering komt ook in de recent uitgebrachte

literatuurstudie naar effectieve programma’s tegen jeugdcriminaliteit buiten

Nederland van het ministerie van Justitie naar voren als een effectieve

interventie. Volgens onderzoekster Menke Bol is langdurige intensieve bemoeizorg

op alle leefgebieden vaak de allerbeste aanpak voor de bestrijding van

jeugdcriminaliteit. Deze studie toont ook aan wat vooral niet helpt, zoals

projecten gebaseerd op afschrikking en militair drillen. Bol vindt het dan ook

verontrustend dat een aantal in het buitenland niet-effectief gebleken

programma’s hier wel worden toegepast. Als voorbeeld noemt ze survivaltochten

naar de Ardennen. Ook zet ze vraagtekens bij de effectiviteit van de zogeheten

Glen Mills school. ‘Heeft die niet een aantal kenmerken gemeen met programma’s

waarvan elders de ineffectiviteit is aangetoond? Het betreft hier een strakke en

op afschrikking gerichte benadering met een groepsgerichte aanpak, waarbij

delinquente jongeren welhaast alle gelegenheid hebben om elkaar negatief te

beïnvloeden.’

Nazorg

Toch heeft het ministerie van Justitie dit jaar honderd extra plaatsen

ingekocht bij de Glen Mills school, waarmee de capaciteit verdrievoudigd is.

Slot, Ferwerda, Vlaardingerbroek en Van Amerongen zijn voorzichtig in hun

oordeel over deze school. Van Amerongen en Vlaardingerbroek denken dat drillen

voor sommige jongens wel kan helpen. Ze vinden het alleen lastig dat er nog geen

cijfers zijn over de resultaten langere tijd na ontslag. Volgens Slot spelen dit

soort interventies, zoals bijvoorbeeld ook het project De Uitdaging, waarbij

probleemjongeren zich drie maanden laten drillen door militairen, wel in op de

bij veel mensen levende behoefte deze jongens eens flink aan te pakken. Maar ze

zijn ‘bedrieglijk’. ‘Ze spreken tot de verbeelding. In de praktijk zie je de

jongens ook echt opknappen. Ze sporten veel, krijgen een goede lichamelijke

conditie, hun zelfvertrouwen groeit. Maar wat gebeurt er na afloop? Ouders

worden er nauwelijks bij betrokken. Als de jongen weer naar zijn oude omgeving

gaat, houdt hij dat goede gedrag niet lang vol. Nu gaat de Glen Mills school de

effectiviteit op langere termijn wel onderzoeken. Ik ben heel benieuwd.’

Cees van der Kolk, directeur van de school, meldt dat sinds het bijna

vierjarig bestaan 75 jongens de school hebben verlaten, 50 daarvan haar hebben

afgemaakt, waarvan 48 nu nog op het goede spoor zitten. Hoe lang dat zo blijft

kan hij inderdaad nog niet zeggen, maar de nazorg is volgens hem wel degelijk

goed georganiseerd. ‘Ze mogen alleen weg als huisvesting, werk dan wel school is

geregeld. Het natraject duurt zes maanden. De eerste twee maanden bezoeken we

hen elke week. De nazorg doen we zelf, dan weten we tenminste zeker dat ze goed

gebeurt.’ Hij bestrijdt dat er op zijn school gedrild wordt. ‘Er is wel een

strakke structuur met een programma van half zes ‘s morgens tot twaalf uur ‘s

avonds. We maken daarbij gebruik van het groepsgedrag dat jongens op straat

vertonen. Ze willen erbij horen. Als jongens zich bij ons goed gedragen mogen ze

lid worden van de Bulls club. Dat brengt allerlei privileges met zich mee. De

onderlinge controle is groot, ze spreken elkaar voortdurend aan op hun gedrag.

Of dit een harde aanpak is? Sommige jongens vragen langer te mogen blijven, dus

zo afschrikwekkend zullen ze het niet ervaren.’

Preventie

Consequent optreden en intensieve begeleiding vindt iedereen dan wel

belangrijk, maar wil je jeugdcriminaliteit echt effectief bestrijden dan hechten

ze veel meer waarde aan preventie. Ferwerda: ‘Er gaat te veel capaciteit naar

het straffen van hardnekkige jeugdcriminelen. Bij sommige jongens komt het toch

nooit meer goed. Denk je dat je die drugsrunnertjes die 500 euro per dag kunnen

verdienen, weer terug krijgt in de schoolbanken? Dat is een illusie. Kijk, de

meeste jongeren die een delict plegen zijn geholpen met een consequente en

snelle aanpak. Er is een kleine categorie die al heel jong het verkeerde pad op

is gegaan. Met die jongeren zijn allerlei dingen aan de hand en die moet je zo

vroeg mogelijk signaleren.’

Slot is betrokken bij zo’n preventieproject in Watergraafsmeer. ‘Wij hebben

leerkrachten op zes basisscholen gevraagd bepaalde risicoleerlingen extra in de

gaten te houden. De ouders bieden we hulp aan. Het loopt nu twee jaar. In een

aantal gevallen levert het winst op, maar het blijft lastig sommige ouders over

de streep te trekken.’ Ook districtschef Van Amerongen hamert op het belang van

preventie en het daarbij betrekken van ouders. ‘Ik bezoek de ouders altijd. Met

hun steun lukt het meestal wel de jongeren op het goede spoor te krijgen. Het

lastige is dat je weinig kunt doen als ouders niet willen meewerken. Gedwongen

opvoedingsondersteuning staat wel in de nieuwe wet op de jeugdzorg, maar die is

er nog niet. Dan kun je alleen de Raad voor de Kinderbescherming inschakelen,

maar dan moeten er al heel veel erge dingen zijn gebeurd.’

Van Amerongen zelf stond tien jaar geleden aan de wieg van een bijzonder

effectief gebleken preventieproject, het Jeugd Preventie Programma in de regio

Eindhoven. Hierbij wordt in een heel vroeg stadium aandacht geschonken aan

jongeren van wie de politie vermoedt dat het wel eens fout kan gaan. De politie

neemt dan direct contact op met de ouders. Jeugdpreventiewerkers zorgen er, als

dat nodig is, voor dat er op allerlei gebieden hulp wordt geleverd. Het JPP is

een van de weinige preventieprojecten in Nederland waarvan wetenschappelijk is

aangetoond dat ze effectief zijn. In de laatste nota van voormalig

staatssecretaris Kalsbeek wordt gepleit voor meer onderzoek naar het effect van

de verschillende interventies. Voordat de nota in de Tweede Kamer kon worden

besproken viel het kabinet. Het ministerie van Justitie werkt momenteel aan een

nieuw actieprogramma, dat in december naar de Tweede Kamer gaat. Of

effectiviteitsonderzoek daarin ook een belangrijke plaats krijgt, is nog

onduidelijk./Maria van Rooijen

Geef je reactie

Om te kunnen reageren moet je ingelogd zijn. Heb je nog geen account, maak dan hieronder een account aan. Lees ook de spelregels.