Met de komst van het kabinet-Rutte is het stimuleringsprogramma Welzijn Nieuw Stijl alweer geschiedenis. Sterker nog: Van der Lans en De Boer pleiten voor een eind aan het huidige welzijnsbestel, want welzijn is niet meer van de gemeenten, maar van burgers. ‘Alleen burgerkracht kan ons redden’. De Boer en Van der Lans onderscheiden daarbij krachtige en kwetsbare burgers. Alleen de kwetsbaren kunnen nog in aanmerking komen voor publiek gefinancierde steun door sociale professionals. De anderen zijn zelf verantwoordelijk voor hun eigen welzijn en kunnen uit eigen middelen ondersteuning inhuren.
Welzijnsinstellingen zijn verworden tot grote welzijnssupermarkten die nooit echt vraaggericht hebben gewerkt, en hebben dus hun legitimiteit verloren. Die instellingen worden vervangen door sociale ondernemingen die niet meer klem zitten in de wurggreep van de gemeente. ‘Eindelijk de kans om werkelijk innovatief te zijn en direct met burgers en een hybride financiering te werken.’
De Boer en Van der Lans baseren hun inzichten op een reeks interviews onder hoogleraren, onderzoekers, adviseurs, directeuren en wethouders. ‘De burger’ en ‘de sociaal werker’ blijven buiten beeld.
U neemt binnen de kortste keren alweer afscheid van Welzijn Nieuwe Stijl. Het krijgt zo niet de tijd om in de praktijk te landen.
‘Niet binnen de kortste keren. Dat ligt ook niet aan Welzijn Nieuwe Stijl maar aan het nieuwe kabinet. Ik heb me ongelooflijk verbaasd dat de nieuwe staatssecretaris Veldhuijzen van Zanten in januari een brochure uitbracht die bestaat uit de beleidsbrief van haar voorgangster, Jet Bussemaker. Met dezelfde voorbeelden erbij en zelfs met dezelfde zinnen. Dat betekent dat Veldhuijzen van Zanten niet zit op te letten of niet geïnteresseerd is in welzijnswerk.’
Welzijn Nieuwe Stijl is dus niet meer van deze tijd?
‘Nou nee, die acht bakens blijven wel geldig, maar de snelheid waarmee het allemaal moet, is radicaal toegenomen. Begin 2012 moet het allemaal praktijk zijn. Veel welzijnsinstellingen, bijvoorbeeld in Amsterdam, hebben nu al te horen gekregen dat ze maar tot 2012 subsidie krijgen. Een aantal moet vrezen voor zijn voortbestaan, iedereen krijgt te maken met bezuinigingen tot veertig procent.’
‘De ene kant van het verhaal zijn de bezuinigingen, de andere kant is het bestuursakkoord over de overheveling van taken naar gemeenten. Er is kritiek op dat akkoord, maar dat gaat niet over de overheveling van taken, maar op de graai in de kas die het kabinet tegelijk doet.’
‘De Wmo was maar een vingeroefening. Door de overdracht van taken aan lagere overheden op het gebied van jeugdzorg, AWBZ en werk en inkomen, wordt het terrein waarop gemeenten sociaal beleid kunnen voeren geweldig vergroot. Je kunt beter spreken over Sociaal Beleid Nieuwe Stijl en daarvoor zijn veel minder middelen.’
En daarom neemt u ook afscheid van de welzijnssector?
‘Wel van de sector zoals we die de afgelopen 25, 30 jaar tot ontwikkeling hebben gebracht, sinds de decentralisatie van het welzijnsbeleid in de jaren tachtig. Sindsdien is er gebouwd aan grote welzijnsinstellingen die als winkels functioneren en daar komt een eind aan.’
Jullie spreken van een legitimiteitsprobleem.
‘Dat welzijn zo kwetsbaar is, komt doordat die instellingen zich hebben laten deformeren tot welzijnssupermarkten, leveranciers van welzijnsproducten. Het systeem van beleidsgestuurde contractfinanciering is een eenzijdige onderhandeling tussen de gemeente als opdrachtgever en de instelling als opdrachtnemer. Daardoor staat de burger buitenspel, die zit niet aan die onderhandelingstafel. Over zijn welzijn wordt besloten door ambtenaren en bestuurders. De burgers worden in een klantrol geduwd en zijn geen eigenaar van het probleem. Welzijnsinstellingen werkten hieraan mee, want ze kregen een vaste relatie met een vaste financier. Subsidiejunks werden ze genoemd. De eenzijdige afhankelijkheid van de overheid als financier heeft instellingen ook lui gemaakt.’
Professionals komen niet aan het woord. Alsof die niet in staat zijn de vraag van de burger te vertalen in interventies.
‘We hebben geprobeerd het vanuit het perspectief van instituties te bekijken. We zeggen wel dat de professional in de institutionele logica slachtoffer is geworden. Er zitten goede, gedreven professionals in de sector die gekluisterd worden door prestatiecontracten en outputcriteria en nooit meer aan hun gewone werk toekomen. En verder zeggen we dat er behoefte is aan filantropen van de 21e eeuw, maatschappelijke ondernemers die niet zozeer grote welzijnsinstellingen runnen, maar juist ondernemer zijn op het microniveau in relatie met de klant. Dat is de professional.’
Maar kunnen professionals niet hun visie geven op het institutionele perspectief van het werk?
‘In Welzijn Nieuwe Stijl ligt een veel te grote nadruk op de persoonlijke kwaliteiten van de werker, terwijl de institutionele barrières worden veronachtzaamd. Welzijn Nieuwe Stijl spreekt nauwelijks over instituties. Als ik tegen een welzijnsdirecteur zei: “Er zijn andere instituties nodig”, dan was de reactie vaak “Daar heb je helemaal gelijk in, die werkers moeten het anders doen.” De professionals begonnen als een alibi te fungeren.’
U pleit voor een verschillende benadering van sterke en kwetsbare burgers in het sociaal werk. Krijg je daardoor geen tweedeling?
‘De burger kan heel veel meer dan in de tijd dat het welzijnswerk werd uitgevonden. Toen waren er nog verschrikkelijk veel burgers met een maatschappelijke achterstand. Er is intussen een middenklasse ontstaan die zichzelf prima kan redden. We draaien de rollen nu dus om: de burger moet aan het stuur voor zijn eigen welzijn. Die moet het dus uit zijn eigen portemonnee betalen.’
‘Er worden nog steeds cursussen ver onder de kostprijs aangeboden in buurthuizen. Waarom zou je daar dik subsidie voor uitgeven als die cursussen vooral worden gebruikt door middenklassers? Je moet het anders insteken: namelijk mensen moeten het in principe zelf financieren. Als mensen dat niet kunnen, ondersteun je die financieel.’
Er zijn toch al hele buurthuizen overgenomen door burgers?
‘Hartstikke goed. Doe maar. Maar daarnaast heb je vijf tot twintig procent van de burgers die niet zelf de regie kunnen voeren. Op die groep kwetsbaren, mensen die complexe problemen hebben op meerdere levensgebieden, moet je sterk inzetten. De zorg voor hen kun je niet overlaten aan vrijwilligers, daarvoor is het te belangrijk.’
U stelt dat een wijkvereniging in een middenklassewijk geen ondersteuning meer hoeft te krijgen. U kiest dus voor individuele hulpverlening?
‘Nee ook collectief. Je kunt toch als burgers een buurtvereniging opzetten voor sociaal-culturele activiteiten, het bestrijden van overlast, het vergroten van veiligheid of leefbaarheid. Daarvoor kun je geld genereren in zo’n wijk, want er zijn zat mensen die daar geld voor over hebben: bedrijven, corporaties, fondsen. De vereniging 50Plus in Enschede doet bijvoorbeeld meer ouderenwerk dan de professionele stichting Gecoördineerd Ouderenwerk. Telefooncirkels, eenzaamheidsbestrijding, uitstapjes, cursussen en dat is bijna kostendekkend. Dat wordt helemaal opgehoest door de ouderen zelf.’
Die activiteiten werden altijd door opbouwwerkers of sociaal cultureel werkers ondersteund. Dat vindt u niet meer nodig?
‘Die burgers kunnen toch zelf ook een opbouwwerker inhuren? Als ze een opbouwwerker inhuren om hun organisatie te verbeteren zodat ze twintig procent meer leden krijgen, kunnen ze dus meer inkomsten genereren. Die opbouwwerker kan ook een strategie bedenken zodat ze aan fondswerving kunnen doen en het bedrijfsleven interesseren voor zo’n initiatief. Albert Heijn bijvoorbeeld.’
Maar Albert Heijn blijkt een hele moeilijke partner voor welzijnsorganisaties zoals Combiwel in Amsterdam. U denkt er heel makkelijk over.
‘Ik denk er niet makkelijk over. Ook in de oude verhoudingen waren er instellingen die hun sociaal-cultureel werk voor zestig procent zelf konden financieren. Ze waren maar voor veertig procent afhankelijk van subsidie. Dat gold bijvoorbeeld voor Welsaen in Zaandam tot een jaar of zes geleden nog. Ze kregen geld uit eigen bijdragen, fondsfinanciering, projecten.’
Nogal Amerikaans om buurtorganisaties zelf sociaal werk te laten inkopen. U sluit ook aan op het idee van zelfverantwoordelijkheid, de Big Society van de Engelse conservatieven. Opmerkelijk om dat van linkse denkers te horen.
‘In Amerika is ook de zorg voor de kwetsbaren geprivatiseerd. Daar pleiten we nadrukkelijk niet voor. Ten opzichte van de huidige situatie, waarin de overheid krampachtig probeert om alles in de hand te houden, is dit wel een stap in de Amerikaanse richting.’
De verantwoordelijkheid voor de leefbaarheid in de buurt leggen jullie bij de burger. Ondersteuning daarbij is niet meer nodig of de burger moet het zelf inkopen. Nogal rechts.
‘Ik zie niet waarom eigen verantwoordelijkheid voor de omgeving rechts is. Ik zeg ook dat de overheid er goed aan doet om op tijd met ondersteuning aan te komen. Maar een buurthuis draaiende houden en dan klagen dat er te weinig bezoekers komen, is de omgekeerde wereld. Sluiten die handel. De verschuiving is: de verzorgingsstaat is niet voor alle problemen het beste antwoord, maar we zeggen ook niet dat de verzorgingsstaat afgeschaft zou moeten worden.’
Wat is het belang van de overheid om daarin mee te sturen?
‘De overheid is in onze ogen verantwoordelijk voor een sluitende aanpak van de echt kwetsbaren, mensen met complexe problemen op meerdere levensterreinen. Ook bij de zorg voor de kwetsbaren moet je zorgen dat je eigen kracht inschakelt van de persoon zelf en de netwerken er omheen. Voor hen is het fantastisch dat er dan een buurtverband is waarbij ze kunnen aansluiten. Daarom moet de overheid investeren in het in stand houden van buurtnetwerken en de civil society.’
Hoeveel kunnen die actieve burgers zelf doen zonder die ondersteuning van professionals?
‘Er is meer mogelijk dat menigeen denkt. Maar er moeten ook wel dingen op het gebied van arbeid veranderen. Burgers hebben het knetterdruk met twee banen om de kinderopvang van de kinderen te betalen. De hele sandwichgeneratie – de generatie zowel voor hun eigen kinderen als voor hun ouders moet zorgen – krijgt er met deze verantwoordelijkheid nog een laagje bij. Ik weet ook wel dat daar grenzen aan zitten.’
‘Aan de andere kant hadden we tot nu toe vooral een systeem met formele solidariteit via de staat. Daarbij horen hoge belastingen, en veel overdrachten via professionals weer terug naar de burgers. Zo komen we bij de conservatieve ideoloog Blond terecht: kunnen we die hele omweg niet wat korter maken?‘
Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nr 6, juni 2011.
Dè burger bestaat niet. Burgers organiseren zich aleen vanzelf binnen de eigen groep. Voor stabiele voorzieningen die duurzaam zijn, waar mensen elkaar ontmoeten en waar ‘kwetsbaar’en minder ‘kwetsbaar’ whatever that maybe, samenwerken, zijn professionele intermediairen noodzakelijk. (Zie ook het proefschrift van dr. J. Metz)
Alleen iets doen voor ‘de kwetsbaren’ houdt die kwetsbaarheid in stand en stigmatiseert. Bij Allijn in Vlissingen hebben we geëxperimenteerd met zowel burgerlijk, vrijwillig ondernemerschap, als met financiële zelfredzaamheid, als met diversiteit, en het werkte. Daarbij was wel sturing nodig op een aantal uitgesproken waarden, zoals de-stigmatisering en herformulering. Wat dhr. de Boer voorstelt en de overheid wil, leidt tot terugkeer naar sociale contrôle neerbuigendheid en die Kees Slager zo mooi beschrijft in ‘De Landarbeider’.
Pas op voor de valse profeten.
De zoveelste constatering,
tja zo noem ik het maar even oneerbiedig, want het is niet meer te tellen hoeveel vernieuwingen er in de afgelopen 20 jaar zijn aangedragen. Niet dat er geen kern van waarheid in zit, integendeel maar meer omdat er nauwelijks iemand is die er wat mee gaat doen. Dat wijst de praktijk steeds uit.
Waarom?
Omdat weinigen een sociaal eindproduct op lange termijn weten te volbrengen. Het vraagt namelijk bovennatuurlijk tenenwerk in deze huidige maatschappij. Je kunt het nauwelijks bolwerken.
En als je eindelijk werkers met hart voor de zaak hebt, dan lijkt het wel een tendens dat ze vrijwel allemaal na 5 jaar solo werken. Succesvol, in het begrijpen dat het op lange termijn steeds moeilijker wordt om mensen gewoon iets aan te leren of om er wat mee te gaan doen.
Sociale vraagstukken blijven dan ook veelal vraagstukken. Oplossen betekend een batterij aan instanties en professionals passeren, alvorens je bij de gewone werker komt die voor een spontaan kostprijstarief gedurende een seizoen mag ploeteren.
Na het seizoen wordt er een ander instantie gekozen, ‘deskundiger’en goedkoper
Welzijnswerk bestaat niet meer in een staat die geen ambitie heeft voor een welzijnstaat. Goede adviezen betekenen niet meer en minder dan adviezen. De ladeblokken en papierhopen zijn er talrijker door geworden. Een huidige achterstandwijk uit het slop trekken kost tegenwoordig miljoenen(!) en een effectmeting wijst tegelijkertijd uit dat dit slechts het begin is.
Agogiek daar begon het mee, de leer om mensen iets aan te leren waardoor ze gaan veranderen. Het vreemde is dat er weinig professionals zijn die nog aanleren. Hooguit een achteraf freelancer die wordt ingehuurd voor onmogelijke doeleinden.
Hoe moet je mensen dan veranderen als je niemand meer wat aanleert. Als iedereen managed, coördineert, intermediaired, beheert, en ga zo maar door. Dan staat er toch niemand in de klei….
Het is de vraag wat er over 5 jaar nog overeind staat binnen welzijnsland. Er zullen nog wel een aantal trends de revue passeren om de kosten nog meer te reduceren.
Ik denk dat je je beter kan laten omscholen, tot vaardigheidstrainer. Iets wat je geen windeieren zal leggen. Helemaal niet als het om jeugd gaat.
ADR
Ter info:
Nico de Boer licht zijn essay toe op het congres Versterken Zelfregie en Eigen Kracht.
Voor meer informatie zie de website van MOVISIE: http://bit.ly/iBzkOs.