Door Lucie Th. Vermij – Een maatschappelijk ondernemer paart
ondernemingslust aan sociale verantwoordelijkheid, schrijft Nico de Boer in zijn
boek. Zo’n ondernemer probeert de toegankelijkheid van de zorg te verbeteren,
ook voor kwetsbare groepen. In het regeerakkoord houdt het kabinet de
zorginstellingen en zorgverzekeraars voor dat zij zich op dienen te stellen als
maatschappelijke ondernemingen. Maar daar houdt het volgens De Boer niet veel
meer in dan dat er meerjarenafspraken komen en dat aanbieders en verzekeraars
regionaal moeten samenwerken. Hij maakt zich zorgen over de verwatering van de
term. ‘Het debat over maatschappelijk ondernemen begon als vraagstuk over de
rafelrand van de maatschappij, over illegalen die zorg nodig hebben, over
experimenten op het gebied van alarmering, buurtconcierges, de zorg aan dak- en
thuislozen, aan vereenzaamde ouderen. Die groepen zijn enigszins uit beeld
verdwenen.’
Maatschappelijk ondernemerschap: het klinkt zo mooi. Maar is
het meer dan een containerbegrip waar iedereen goede sier mee kan
maken?
‘Het verwarrende is inderdaad dat het gebezigd wordt voor verschillende
zaken. Tegenwoordig gebruiken ook commerciële bedrijven het, wanneer zij zich
profileren met de maatschappelijke doelen die zij nastreven. Die invulling is
nieuw. In de jaren zestig werd vastgesteld dat de gezondheidszorg beter
gereguleerd moest worden en wel door de overheid. In de jaren tachtig kwam de
kentering: marktwerking werd het sturende principe in de zorg. Maatschappelijk
ondernemen zou je als reactie daarop kunnen zien, als derde weg. Als je echter
teruggaat in de geschiedenis zie je dat het eeuwenlang zo geweest is dat burgers
de handen uit de mouwen staken en zich om medemensen bekommerden. Behalve de
afgelopen decennia is er dus altijd maatschappelijk ondernomen. Daar moeten we
naar terug. Spreken over maatschappelijk ondernemen zou moeten gaan over
bekommernis met mensen in plaats van over hooggeprofessionaliseerde
organisaties.Het begrip is gemeengoed geworden, maar tegelijk versmald tot
iets dat de lading niet dekt. Zo’n pleidooi als van Hamel van het Academisch
Ziekenhuis Groningen heeft in mijn ogen niets met maatschappelijk
ondernemerschap te maken. Dat gaat gewoon over slimmigheden. Een schuivertje
binnen de financiën. Op zich is daar niets op tegen, wel kun je je afvragen of
zijn stellingname voortkomt uit overleg met de Groningse samenleving. Hij heeft
het uitsluitend over de cure, terwijl de grootste problemen te vinden zijn bij
de ouderen, die thuis vereenzamen of in verpleeghuizen uren in de pis zitten tot
iemand tijd heeft om ze te helpen. Maatschappelijk ondernemen is veel
ingewikkelder dan wat schuiven met gelden. Een maatschappelijk ondernemer zou
actief het debat met de samenleving moeten opzoeken.’
Waar hangt een zinnige invulling van maatschappelijk
ondernemerschap van af?
‘Of financiers in staat zijn het veld vertrouwen te geven. Of er een kader
geschapen kan worden waarbinnen werkelijk maatschappelijk ondernomen kan worden.
Neem de nieuwe Amsterdamse wijk IJburg. De intramurale aanbieders vormden daar
onmiddellijk een consortium: IJzorg. Gelukkig zijn de ZAO, de gemeente en de
provincie daar niet meteen op ingegaan. Ze hebben gezegd: we willen eerst eens
fundamenteel nadenken over hoe je de zorg opbouwt. Niet vanuit de aanbieders
gedacht, maar vanuit wat de bewoners nodig hebben. Ik hoop dat er straks
maatschappelijke ondernemers komen die iets nieuws gaan neerzetten.’
Wat levert het een instelling op als de directeur zich
afficheert als maatschappelijk ondernemer?
‘Als hij zich houdt aan de code die wij voorstellen dan betekent het dat de
medewerkers een gevoel van ownership hebben. Dat ze zich weer kunnen laten
leiden door hun bekommernis met mensen. Want mensen die in de zorg werken zijn
niet alleen maar loonslaven. Dat zijn idealisten, ze zijn puur goud.
Organisaties die te sterk marktconform werken zijn de dood in de pot voor de
zorg. Bedrijfsmatig werken is noodzakelijk, maar zorg dat je medewerkers
betrokken blijven. Anders vertrekken ze. De leegloop in de zorg is het antwoord
op de verzakelijking. Mensen kunnen hun ei niet meer kwijt in hun werk.’
Zouden ook de cliënten zich niet mede-eigenaar moeten
voelen?
‘Dat zou het mooiste zijn, maar dat kun je niet landelijk organiseren. Het
PGB zou hierin overigens een breekijzer kunnen zijn. Als je twintig ouders met
een PGB voor een gehandicapt kind bij elkaar zet dan kunnen ze een eigen
zorgvoorziening runnen. Maar het is een randverschijnsel: de tendens is nog
altijd schaalvergroting. Ik ben erg voor een regionale schaal in de zorg. Voor
een regionale verzekeraar blijf je een inwoner van de regio. Zo’n verzekeraar is
eerder geneigd om het debat met de omgeving aan te gaan dan een landelijke.
Univé in Alkmaar bijvoorbeeld organiseert debatten over de behoefte aan en
invulling van de zorg daar ter plaatse.Interessant op dit terrein is ook
ggz-instelling De Grote Beek in Eindhoven. Daar is men begonnen de zorg
werkelijk vanuit de patiënten te bekijken. In eerste instantie schrok men van
het niveau van participatie: cliënten klaagden over verstopte doucheputjes of
dat de verwarming te koud stond. Dat stond heel ver af van behandelfilosofieën.
Maar het bracht ze wel bij de kern van de zaak, want cliënten voelen zich
ontmenselijkt als ze op zulke basale zaken geen invloed hebben. Hetzelfde geldt
voor IJburg: weg met de eerste, tweede en derde lijn. Je moet niet denken vanuit
professies, maar vanuit de wensen vanuit het dagelijks leven.’
Het debat wordt op 4 februari afgesloten. Maar hoe moet het nu
verder met de rafelrand?
‘Dat is een punt van zorg. Het lijkt net alsof de discussie afgerond is nu
het begrip in het regeerakkoord is opgenomen. En dat is helemaal niet waar. Ik
zou willen dat er bijvoorbeeld een leergang kwam om beslissers te leren hoe ze
het debat met de samenleving kunnen aangaan. Managers hebben bijscholing nodig
om weer gewoon naar zorg te kunnen kijken in plaats van naar de organisatorische
kant. Het debat is heel erg versmald tot de intramurale zorg, maar ook voor het
welzijnswerk liggen er enorme kansen. Er is grote behoefte aan dienstverlening
die breder is dan wat de van oorsprong intramurale zorg aanbiedt. Je ziet overal
een tendens van extramuralisering. Maar is het niet bizar dat elke sector zijn
eigen vorm van woonbegeleiding organiseert? Dat is helemaal niet nodig. Vaak
doen hooggekwalificeerde werkers waar juist een gezinsverzorgster of een
buurtconcierge goed in zijn: klussen doen bij de mensen en met een half oog
kijken of het wel goed met ze gaat.Het welzijnswerk zit op het moment
misschien wel met een financieringsprobleem, maar het moet dat als een uitdaging
zien. Er is geld genoeg in Nederland. Welzijnsinstellingen bewegen nog te weinig
naar de zorg toe, waar het geld zit. Institutionele belangen zijn te groot. Het
lijkt me een prima idee als welzijnsinstellingen een offerte uitbrengen in
IJburg.’