Op de werkkamer van hoogleraar Floortje Scheepers hangt aan het raam een gedicht van Martin Bril, ’Kunst’:
Wat we willen:
Momenten
Van helderheid
Of beter nog: van grote
Klaarheid
Schaars zijn die momenten
En ook nog goed verborgen
Zoeken heeft dus
Nauwelijks zin, maar
Vinden wel
De kunst is zo te leven
Dat het je overkomt
Die klaarheid, af en toe
Je kunt zeggen dat Scheepers zo’n moment had toen ze als arts-assistent op een crisisafdeling werkte. Er was een zusje van een ’goed vriendinnetje’ daar opgenomen. Scheepers ging haar opzoeken, ’even koffie drinken’, en werd door haar collega’s natuurlijk als collega gezien. ’Hoe zij over dat zusje praatten, was voor mij een complete eye-opener. Ik bedoel dat niet verwijtend, het is hoe wij professionals in de ggz kunnen zijn, maar het klopte niet. Er werd over haar gepraat alsof ze een object was, een geval. Het was niet negatief, maar het creëerde wel afstand tussen de hulpverleners en haar.’
Werd ze ontmenselijkt? Zoiets?
’Bijna wel, ja. Ik bleek aan de andere kant van een streep te staan waarvan ik me daarvoor niet realiseerde dat die bestond. Ik vond dat ontluisterend. Vroeg me af of ik dat nou ook zo deed.’
Levert die distantie ook niet iets op?
’Nou ja, er werd natuurlijk vaak in de opleiding gezegd dat je professionele afstand moest houden om niet in de overdrachts- en tegenoverdrachtsdynamiek verstrikt te raken. Daar zit ook wel iets in, maar dat speelt lang niet bij alle patiënten. En het betekent al helemaal niet dat je niet empathisch zou mogen zijn of niet naar die mensen zou mogen kijken die achter de symptomen schuil gaat.’
Liever geen psychiaters
Om die ’hele’ mens is het Scheepers, leerstoel ’innovatie in de psychiatrie’ en hoofd van de afdeling psychiatrie van het UMC Utrecht, tegenwoordig te doen. Het was niet alleen de ontmoeting met het zusje dat Scheepers op dit pad bracht. Ook de onderzoeker Scheepers raakte gedesillusioneerd over wat haar noeste werk opbracht. ’Ik was eerst heel hoopvol. Ik heb met scans gekeken naar mensen met schizofrenie, met ruggenprikken naar de afbraakproducten van neurotransmitters in het brein, naar effecten van medicatie, maar telkens bleek weer dat het veel ingewikkelder was dan we dachten.’ Scheepers realiseerde zich gaandeweg dat de geestelijke gezondheidszorg veel systemischer moest gaan kijken. Ze ervoer het grote contrast tussen research en praktijk als ze patiënten zag. ’Dan dacht ik: ’Is dit nou ADHD, autisme, schizofrenie? Al die mensen waren allemaal anders, maar het waren hoe dan ook mensen die hulp nodig hadden en die het op dat moment in hun leven niet redden.’
En dan?
’De vraag is eigenlijk wat echte ziektes zijn in de psychiatrie. Symptomen clusteren en vervolgens classificeren is een bepaalde manier van conceptueel denken die eigenlijk niet past bij de wetenschappelijke bevindingen van de afgelopen jaren. Als je een gebroken been hebt, kun je je daar als het ware van distantiëren, maar als verstoord raakt wie je bent, hoe je denkt, hoe je voelt, dan verstoort dat je hele menszijn en dus ook je sociaal-maatschappelijk functioneren. Je moet dus niet alleen de symptomen of de ziekte in ogenschouw nemen, maar bijvoorbeeld ook hoe iemand daarmee om moet gaan, in zijn of haar context. En daar heb je niet alleen psychiaters voor nodig. Liever niet zelfs.’
Liever niet zelfs?
Lachend: ’Dat klinkt te onaardig. Maar wat denk ik de vraag is, is of de gemiddelde ggz-professional het best uitgerust is om holistisch te denken. Ik kan me voorstellen dat een sociaal-maatschappelijk werker daar beter aan gewend is, dat die beter in staat is iemand in zijn of haar dagelijkse maatschappelijke context op de been te helpen.’
Het belang van de probleemanalyse
Floortje Scheepers noemt specialisten, zoals psychiaters, professionals die ’op het uiterste puntje iets kunnen doen voor mensen’. Behandelen, medicatie instellen, stabiliseren. Maar dat is veel te weinig. Het is Scheepers te doen om ’mentale fitheid, van public health tot aan het hoogste ggz-segment in het ziekenhuis.’ Het hoort er volgens Scheepers allemaal bij, dus ook alle professional die daar een rol in spelen. ’Het idee van de individuele excellentie van een arts of onderzoeker geeft veel schade. Alsof er één persoon is die alles begrijpt. Je hebt als professionals en cliënten te praten met elkaar. Dat is wat ik ’prachtig ploeteren’ noem, wat je met elkaar aangaat.’
Oké, er is een mens in psychische nood. Wat hebben we dan te doen?
’Misschien begint het nog daarvoor. Dat we eerst moeten accepteren dat er psychische kwetsbaarheid ís. We willen dat graag ordenen en begrijpen en in stoornissen classificeren, met richtlijnen en zo, maar laten we er nou eerst eens van uitgaan dat mensen per definitie kwetsbaar zijn, dat veel mensen in hun leven last van die kwetsbaarheid krijgen. Hoe richten we de samenleving en de zorg gezien dat gegeven dan in? Dat mensen zoveel mogelijk op eigen kracht kunnen doen en als dat niet lukt, dat we ze de passende ondersteuning geven. Dat we ze niet wegstoppen waar niemand last van ze heeft.’
Wat bedoel jij als je ’passende ondersteuning’ zegt?
’Stel, er komt een mevrouw bij een huisarts en die huisarts constateert dat de problemen waarschijnlijk van psychische aard zijn. Dan zou het mooi zijn als er een goede POH/GGZ of een sociaal maatschappelijk werker is die de tijd neemt en samen met die mevrouw een goede probleemanalyse maakt waarbij alle levensdomeinen worden meegenomen. Denk bijvoorbeeld aan het model van Machteld Huber (’positieve gezondheid’, red.) of het 4D model wat door huisartsen in Utrecht ontwikkeld is.’
Waarna?
’Daarna kun je samen gaan prioriteren. Wat is op dit moment het meest urgente probleem? Wat geeft de meeste stress? Dat kunnen de financiën zijn, maar ook dat iemand überhaupt niet meer in staat is tot nadenken door een te heftige psychische ontregeling. Vanuit die inventarisatie kom je tot een soort stappenplan en ga je samen kijken of die mevrouw die stappen zelf kan zetten, of zij daar hulp bij moet hebben en van wie dan. Die hulp kun je vervolgens het beste in een netwerk aan elkaar verbinden zodat er een gezamenlijke aanpak kan ontstaan.’
De kwaliteit van de intake is dan heel belangrijk.
’Ja, zeker. Dat vraagt bovenal iemand die goed kan luisteren. Dat botst met hoe er vaak gewerkt wordt in de psychiatrie; aan de hand van gestructureerde anamneses. Dan ben je onbewust al heel snel aan het indelen, aan het classificeren. Terwijl ik denk dat het verhaal van die mevrouw of die meneer veel meer het startpunt moet zijn, wat daarin naar voren komt. Ook omdat die mensen eerst dat verhaal, waar ze meestal al lang mee rond lopen, kwijt moeten voordat ze zelf een idee kunnen ontwikkelen van wat er nodig is.’
Terwijl professionals zelf, gegeven hun opleiding en discours …
’Het snel overnemen, ja. Ze denken al snel “het gaat deze en deze kant uit, dus dan moet ik dit en dit nog weten en dan weet ik welke richtlijn daarbij past”. Maar ze vergeten daarbij dat er heel veel problemen onder kunnen zitten, die misschien voor die professional niet relevant zijn, maar toch een cruciale rol spelen in het herstel. Het is echt nodig dat we dat meer gaan inzien; zeker dertig procent van de mensen die patiënt zijn in de geestelijke gezondheidszorg, is niet goed te behandelen met onze richtlijnen. Dat heeft denk ik hiermee te maken.’
Het zelfbewustzijn van de sociaal werker
In het samen ’prachtig ploeteren’, zoals Floortje Scheepers dat noemt, in het kijken naar de ’gehele mens’, ziet zij een essentiële rol voor sociaal werkers, voor professionals in wijkteams. Maar die zien dat zelf in haar ogen nog onvoldoende. ’Ik zou willen dat ze zichzelf op hun echte waarde leren inschatten, dat ze zichzelf als gelijkwaardig aan andere domeinen zien. Ik merk vaak dat er in zo’n wijkteam gezegd wordt “Ja maar, nu moet de psychiater…”. Alsof de psychiater dan de allesomvattende oplossing heeft. Dat moet veranderen.’
In welke richting?
’Een psychiater kan iets wat een sociaal werker niet kan, maar juist wat zij samen kunnen, gaat die patiënt helpen. Zo moeten zij zichzelf ook opstellen in het contact met de psychiater, met de ggz. “Kijk, dit heb ik gedaan. Dit werkt niet, dit werkt wel. Wat kun jij nu nog doen om de situatie verder vlot te trekken?” in plaats van “Dit is zo ingewikkeld geworden, nu weten we het niet meer, nu moeten we hogerop”.’
Maar sociaal werkers kunnen een cliënt ook echt zo ervaren, dat ze het idee hebben dat de problematiek van die meneer of mevrouw hun de pet te boven gaat.
’En dat snap ik. Omdat het huidige systeem je ook het gevoel geeft dat je er dan alleen voor staat. Alsof je alleen verantwoordelijk bent voor het lot van die persoon. Het is kennelijk niet zo dat als de psychiater erbij wordt geroepen er dan een gedeelde verantwoordelijkheid ontstaat. We doen dat als psychiaters ook niet goed hoor. Dan ga je op consult, geef je advies en dan ga je weer terug naar je keurige spreekkamer. Ondertussen zitten sociaal werkers weer met die ingewikkelde patiënt. Hier in het ziekenhuis horen we het ook van de verpleging: “Jullie hebben makkelijk praten. Je vliegt in en uit, maar wij zitten er de hele dag mee”.’
We hebben de status van de psychiater, de arts, te relativeren?
’Ik zou het iets anders zeggen. Ik vind dat we de waarde van de verschillende kennisbronnen anders moeten wegen. Het is niet zo dat de psychiater “de echte kennis” heeft, die heeft ook kennis, maar die sociaal werker, de cliënt zelf, de ervaringsdeskundige, hebben dat ook. Dat is allemaal waardevolle kennis die nodig is om die persoon te helpen.’
Maar die psychiater weet zich gesteund door de wetenschap
’Ja, dat is die grote kloof tussen N=1 en N=10.000 denken. De patiënt en de ervaringsdeskundige hebben maar kennis over één geval, de psychiater over de grote groep, “iedereen”, de sociaal werker zit daar ergens tussen. En dan zou alleen de psychiater weten of de kennis over die ene persoon toepasbaar is bij een ander. Dat klopt niet. Juist omdat zoveel van die ervaringen subjectief zijn, is het inbrengen van die N=1 kennis zo relevant voor de genezing, het herstel, het positieve proces van het individu.’
Terwijl er vaak een soort machtsstrijd tussen verschillende vormen van kennis ontstaat?
’Ja, zo van “wie snapt het nu het beste?”. Terwijl het juist om dat gesprek tussen die verschillende kennisbronnen gaat. Dat hebben we te organiseren.’
Dag Anja, dank voor je reactie. Die wachtlijsten zijn inderdaad een groot probleem. Laten we hopen dat die jongeren waar jij het over hebt binnen of buiten de ggz uiteindelijk toch goed geholpen worden. Groet, Piet-Hein (auteur van het artikel)
Veel mensen konden jullie niet helpen omdat die zelfmoord hebben gepleegd. Ik heb deze gedachte ook namelijk. Vroeger heb ik ook jarenlang met een maatschappek werkster gepraat. Ben opgenomen geweest in de psychiatrie. Ben naar Jomanda geweest maar ik ben nog lang niet van mijn klachten af. Ik lees dat veel jongeren ook deze gedachte hebben en er staat een lange wachtlijst bij de GGZ