Door Maria van Rooijen – Fiens man is als chauffeur vaak weg. Als hij ziek en afhankelijk wordt, gaat het thuis slecht. Bij het wijkgezondheidscentrum Samen Beter in Den Bosch-Oost, waar ze onder controle staat voor hoge bloeddruk, vertelt Fien hoe zwaar ze de zorg voor haar man ervaart. Het wijkgezondheidscentrum brengt haar in contact met een groep voor mantelzorgers. Na het overlijden van haar man ondervindt Fien veel steun van de mantelzorggroep.
Als ervaringsdeskundige blijft ze erbij betrokken en gaat vrijwilligerswerk doen bij het centrum. Ze leert over haar gevoelens praten, naar anderen te luisteren en op congressen haar ervaringen met vrijwilligerswerk te vertellen. Later wordt ze bestuurslid van het gezondheidscentrum. Fien lijdt aan reuma, maar door haar sociale contacten en het gevoel nuttig bezig te zijn vindt ze dat ze een rijk leven heeft gekregen.
De casus Fien illustreert wat volgens Mariet Paes, die onlangs promoveerde op een onderzoek naar 25 jaar wijkgezondheidswerk in Den Bosch-Oost, wijkgezondheidswerk – een samenvoegsel van wijkgezondheidszorg en welzijnswerk – is: ervan uitgaande dat gezondheid wordt beïnvloed door meerdere factoren, proberen samen met de wijkbewoners de sociale omgeving en het leefgedrag van de bewoners te verbeteren, zodat zij zich psychisch beter voelen. Dat kan uiteindelijk positief uitwerken op de gezondheid.
Verantwoordelijkheid nemen
Voor de oprichters van wijkgezondheidscentrum Samen Beter betekende dit in de praktijk duurzame vertrouwensrelaties aangaan met de bewoners, een sociaal netwerk opzetten waarin vele vrijwilligersinitiatieven en wijkvoorzieningen, van ggd, thuiszorg, maatschappelijk werk, welzijnswerk tot politie, samenwerken. En, met steun van andere wijkbewoners en beroepskrachten, bewoners in staat stellen zelf verantwoordelijkheid te nemen voor hun gezondheid. Voor sommige wijkbewoners een proces van jaren.
Met die aanpak en brede definitie van gezondheid was Samen Beter niet uniek. De Wereldgezondheidsorganisatie (WHO) stelde in haar wereldactieprogramma in 1981 dat verbetering van sociaal-economische leefomstandigheden noodzakelijke voorwaarden waren voor gezondheidsbevordering.
In Nederland werd zo’n breed gezondheidsbeleid enkele jaren later uitgewerkt in de Nota 2000. Het aantal gezondheidscentra groeide in die jaren gestaag, maar lang niet alle centra werkten wijkgericht aan zowel de lichamelijke, psychische en sociale aspecten van gezondheid. Samen Beter wel, en daarin, zegt hoogleraar sociologie Jan Willen Duyvendak, ‘is Samen Beter uniek. Tegen alle beleidsmodes in bleef het op een welzijnsachtige manier werken aan de gezondheid van wijkbewoners.’
Belemmeringen
Mariet Paes, directeur van de Brabantse Raad voor de Volksgezondheid en Maatschappelijke Zorg (PRVMZ), was een van de oprichters van het centrum. Volgens haar vervaagde de belangstelling voor de wijkaanpak in de jaren negentig voor een deel door de reorganisatie van het welzijnswerk. ‘Veel welzijnswerkers verdwenen uit de wijken, of waren betrokken bij kortdurende projecten. Bewoners konden minder een vertrouwensrelatie met hen aangaan. Terwijl juist het welzijnswerk weet hoe ze bewoners kan ondersteunen bij het zelf organiseren van activiteiten.’
Ook marktwerking en outputfinanciering bemoeilijken het wijkgezondheidswerk. Financiers willen weten wat het effect is van hun investeringen, en dat blijkt bij kortdurende interventies moeilijk aan te tonen. Duyvendak: ‘Als je zo’n brede definitie van wijkgezondheidswerk hanteert, waarbij je de empowerment van bewoners centraal stelt, is het bijna onmogelijk causale verbanden te leggen. Je kunt wel meten of het overgewicht of alcoholgebruik in de ene wijk minder is dan in een andere, maar dat dat het gevolg is van het wijkgezondheidswerk in die ene wijk is moeilijk aan te tonen. Leefgedrag is van zoveel factoren afhankelijk. Bovendien zijn alle wijken weer verschillend.’
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 6, juni 2008