‘Het is eigenlijk heel banaal. We werken niet volgens
één methode, we doen allemaal maar wat. Er zijn meer wegen die naar Rome leiden,
maar de cliënt in Groningen dient dezelfde behandeling te krijgen dan die in
Zeeland,’ zegt Ton Moolenaar, zelf al drieëntwintig jaar gezinsvoogd in Haarlem.
Ondertussen begint koepelorganisatie Vedivo een – wetenschappelijk begeleid –
project in een vijftal steden, door de caseload per gezinsvoogd te verlagen naar
15 gezinnen. Doel is het aantal uithuisplaatsingen van kinderen vermindert en de
ondertoezichtstellingen (ots) korter worden. Het project moet ook leiden tot één
methodiek voor de gezinsvoogdij. Moolenaar: ‘Minimaal een keer per week moet de
gezinsvoogd contact hebben met de cliënt. Dat is nu een keer in de vier tot vijf
weken.’
Lange wachtlijsten
Met slechts 28 procent van de kinderen die onder toezicht worden gesteld,
gaat het na een jaar beter. Dat bleek uit een onderzoek van professor Wim Slot
een half jaar geleden. Hij nam de werkwijze van gezinsvoogden onder vuur en vond
een betere methodiek, meer opleiding en een andere werkhouding noodzakelijk.
‘Dat percentage is eigenlijk nog een goed resultaat, als je kijkt naar de
complexe problemen van onze cliënten,’ attaqueert Ton Moolenaar, tevens
voorzitter van de Belangenvereniging voor Medewerkers in de Jeugdbescherming en
Jeugdreclassering (BMJ). Vorig jaar gaf het ministerie van Justitie 35 miljoen
gulden vrij voor een lagere caseload, het aantal cliënten per voogd. Maar de
gezinsvoogd blijft zoekende. Naar de juiste methodiek, naar efficiënter
rapporteren en naar de beste manier van werken.
In wezen zijn de gezinsvoogden het eens met kritiek van Wim Slot. Er kan
nog heel wat veranderen aan de werkwijze van de gezinsvoogden, vindt ook Ton
Moolenaar. Maar dan moeten de gezinsvoogden daar ook voor toegerust worden:
‘Geef ons meer tijd voor de cliënt en meer opleiding, bijvoorbeeld om de
communicatie met het gezin te verbeteren. We hebben allemaal maatschappelijk
werk gedaan en geleerd ons te richten op samenwerking met de cliënt. Dat komt de
duidelijkheid over je positie en het gezag dat je als gezinsvoogd uitoefent niet
altijd ten goede.’
De vraag is of alle problemen voor de gezinsvoogden met het verminderen van
de caseload ook opgelost zijn. Een nijpend probleem voor de gezinsvoogdij zijn
de lange wachttijden voor hulpverlening. ‘Ben je maandenlang bezig al je energie
te stoppen in het motiveren van ouders om hulp te aanvaarden en dan is er geen
hulp beschikbaar,’ illustreert Annita Pengel, gezinsvoogd in Amsterdam Zuidoost.
‘Heel moeilijk is ook de uithuisplaatsing van kinderen die zó problematisch
zijn, dat er geen leefgroep te vinden is die ze wil hebben. Ik heb meegemaakt
dat we die kinderen met ernstige gedragsproblemen weer terug moesten brengen
naar de ouders, bij wie we ze uit huis hadden gehaald.’
De problemen worden volgens Pengel steeds complexer. ‘We hebben te maken
met kinderen van illegalen, die door de koppelingswet zijn afgesneden van
voorzieningen, en met ouders die niks kunnen uit pure armoede. Ook de
persoonlijke problemen van ouders nemen toe, door verslaving, psychiatrische
ziekte. Ik denk dat er altijd een groep mensen overblijft die voortdurend hulp
en toezicht nodig heeft. Ambulante hulp is voor sommige cliënten noodzakelijk,
misschien wel eindeloos.’
Dan is er nog de papierberg die de gezinsvoogd per cliënt moet afscheiden –
rapporteren, verzoekschriften, aanmelding bij voorzieningen, contactjournaals
bijhouden. ‘Wij willen een gestandaardiseerd formulier dat voor meerdere doelen
te gebruiken is,’ zegt Annita Pengel van Bureau Jeugdzorg Amsterdam, ‘maar zo
ver is het nog niet.’
Generalisten
Dat een lagere caseload leidt tot minder uithuisplaatsingen, kortere
ondertoezichtstelling en beter gemotiveerde gezinsvoogden bewijst het
pilotproject Intensieve Gezinsvoogdij van Bureau Jeugdzorg Flevoland. Daar
hebben gezinsvoogden maximaal vijf à zes cliënten en zij zien hun cliënten drie,
soms vier keer in de week. Na ruim een jaar is het aantal uithuisplaatsingen
gedaald van 52 procent gemiddeld naar 43 procent. Voor de helft van de cliënten
is de ots opgeheven.
Maar het project kent een geheel andere werkwijze. De gezinsvoogden
combineren hun traditionele gezagsfunctie met de daadwerkelijke hulpverlening.
De gezinsvoogd als behandelaar, of als opvoedingsondersteuner. Die combinatie is
binnen de sector discutabel, erkent gezinsvoogd Mariska van Esveld van Bureau
Jeugdzorg Flevoland. ‘Het is ook heel moeilijk niet te betrokken te raken en
toch beslissingen te nemen die niet populair zijn. In dat spanningsveld werk je
voortdurend. Daar staat tegenover dat je aan ouders merkt dat jouw beslissing
begrijpelijker wordt, ook al zijn ze het er niet mee eens. Een van mijn
collega-gezinsvoogden heeft bijvoorbeeld lange tijd een vrouw geholpen om een
sterkere positie te verwerven ten opzichte van haar ex-man, zodat hun kind een
stabiel en veilig thuis zou hebben. Uiteindelijk besloot hij toch tot
uithuisplaatsing. Die moeder was boos, maar zag ook in dat alles was geprobeerd
en dat het toch niet lukte. Bovendien heeft een uithuisplaatsing ook voor het
kind weinig effect als de ouders er niet achter staan, omdat kinderen altijd
loyaal zijn naar hun ouders.’
Het grote voordeel van de directe hulpverlening aan cliënten is dat men
veel minder last heeft van wachtlijsten, zegt Van Esveld. De gezinsvoogden
krijgen ter aanvulling op hun basisopleiding (maatschappelijk werk en sociaal
pedagogische hulpverlening) interne scholing aangeboden. ‘Wij sluiten heel erg
aan bij de cliënt,’ zegt Van Esveld, ‘we gaan op zoek naar de kracht van de
ouders om daar in de hulpverlening op aan te sluiten. Het is vaak een kwestie
van: “hoe stel je je op?” Als je de weerstand van ouders kunt verminderen en
vertrouwen verwerft, krijg je van het gezin meer recht van spreken en kun je
vooruitgang boeken.’
Juist vanwege het feit dat de gezinsvoogd generalist is en tekort schiet in
specifieke deskundigheid bij zeer complexe problematiek is Annita Pengel fel
tegenstander van de hulpverlenersrol van de voogd. Daarnaast acht zij het
onmogelijk een vertrouwensband als hulpverlener te hebben met ouders en
tegelijkertijd toezicht en gezag over het kind uit te oefenen. ‘Natuurlijk moet
je ook als gezinsvoogd een samenwerkingsverband creëren, maar als een moeder mij
in het hulpverleningsproces toevertrouwt dat zij haar kind mishandelt, moet ik
zeggen: “de maat is vol, het kind moet uit huis”.’/Carolien
Stam