Vijf jaar geleden schreef het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) al dat scholen hun werk onder steeds ingewikkeldere omstandigheden moeten verrichten. Sindsdien lijkt de maatschappelijke problematiek alleen maar complexer te zijn geworden en is de druk op het onderwijs zeker niet afgenomen, zo blijkt uit het SCP-onderzoek ‘Grenzen aan de maatschappelijke opdracht van de school.’
Scholen krijgen steeds meer maatschappelijke taken toebedeeld. Deze taken hebben te maken hebben met opvoeding, achterstandsbestrijding, opvang, veiligheid, sociale cohesie in de buurt, integratie, voorkomen van segregatie, overdracht van waarden en normen en goed burgerschap. Scholen worstelen met de vraag hoe ze dat allemaal moeten invullen. Met name nu minister Maria van der Hoeven van Onderwijs pleit voor een toenemende autonomie.
In de zogenoemde Koersen primair en voortgezet onderwijs heeft Van der Hoeven haar langetermijnvisie op het onderwijs gegeven. Het huidige kabinet maakt zich sterk voor deregulering in het onderwijs en autonomievergroting voor de school. In de Koersen is er voor het eerst sprake van de maatschappelijke opdracht van de school, maar hierin wordt niet duidelijk welke extra maatschappelijke taken scholen nog wel en welke zij beter niet op zich kunnen nemen.
Onderzoekster Monique Turkenburg ging voor deze SCP-verkenning op zoek naar een antwoord op de vraag waar de grenzen liggen aan de maatschappelijk opdracht van leraren. Een echt antwoord heeft ze niet. Ook de twaalf deskundigen uit het onderwijsveld, die ze voor dit onderzoek ondervroeg, komen niet met een eenduidig antwoord. Wel zijn de deskundigen het met elkaar eens dat deze taken niet al te veel tijd mogen kosten, want dan komen de scholen niet meer aan ‘gewone’ kennisoverdracht toe. Autonomie vinden de geïnterviewden een belangrijk streven: meer ruimte, minder regels. Scholen moeten zelf, in overleg met ouders, bepalen wat ze wel en niet tot hun maatschappelijke opdracht rekenen.
‘Ik vind dat te vrijblijvend,’ zegt onderwijsdeskundige Rein Zunderdorp. Hij is onder andere coördinator van het educatieve en sociale netwerk van de vier grote steden en tevens lid van het Expertteam Uitvoering Grotestedenbeleid. ‘Scholen moeten dus zelf bepalen wat ze wel en niet op willen pakken. Hiermee zet je de jongere toch niet centraal? Het lijkt meer op een kosten-batenanalyse per school. De overheid betaalt, is opdrachtgever. Dus zij mag best wat eisen stellen aan de maatschappelijke taken.’
Voelen scholen zich overspoeld door deze nieuwe taken?
‘Af en toe merk ik dat leerkrachten echt wanhopig worden van alle problemen die ze op hun bord krijgen. Sommige leerlingen hebben echt weerstand tegen het schoolsysteem. Dat vergt weer veel inzet van de leraar. Maar naast de situatie in de klas zijn er ook andere taken, zoals werken aan onderwijsachterstand en het voorkomen van segregatie, waar de school iets mee moet doen. De overheid, media en samenleving moeten niet de fout maken door te roepen dat school een vindplek is en dat de problemen ook binnen de school opgelost moeten worden. Daardoor neemt de druk in het onderwijs alleen maar toe.’
Maar scholen zíjn toch een vindplek van problemen?
‘Op scholen zie je inderdaad veel, maar in de wijk net zo goed. Daarom pleit ik ervoor dat scholen de samenwerking versterken met andere partijen. In een netwerk zouden scholen meer en intensiever moeten samenwerken met zorg- en welzijnsinstellingen, politie en justitie. Scholen hoeven ook niet alles alleen te doen. Samenwerken in een netwerk is essentieel voor de aanpak van problemen met jongeren. Alle partijen hebben een eigen expertise. Leraren zijn dan wel deskundig in het lesgeven, ze weten niet hoe ze ouders kunnen betrekken bij het onderwijs of welke problemen precies in een wijk spelen. Daar heb je opbouwwerkers voor nodig. Het is dus onzin om te zeggen dat problemen bij leerlingen alleen op school opgelost moeten worden. Doorverwijzen naar professionals binnen het netwerk is effectiever. De partijen in het netwerk kunnen dan onderling wel beslissen wie precies wat gaat doen. Dat hoef je ze niet voor te schrijven. Scholen hoeven niet automatisch de regie in handen te hebben. De onderling discussies zorgen vanzelf wel voor lokaal maatwerk en anders is er de gemeente die bestuurlijk kan regisseren.’
Minister van der Hoeven pleit voor meer autonomie voor scholen en het geld voor achterstandsbestrijding op scholen wordt bij gemeenten weggehaald. Welke rol blijft er dan nog voor gemeenten over?
‘Geld zorgt altijd voor een gemakkelijke manier van sturing. Er is een wederzijdse afhankelijkheid tussen gemeente en onderwijs. Nu gemeenten straks niks meer te zeggen hebben over het onderwijsachterstandsgeld, kunnen scholen hun eigen gang gaan. De samenwerking die de afgelopen jaren langzaamaan tot stand gekomen is tussen de lokale partijen, kan daarmee in één klap teniet worden gedaan. Samenwerking in netwerken wordt tegengewerkt, in plaats van gestimuleerd.’
‘Je hebt trekkracht van de gemeenten nodig om alle partijen bijeen te krijgen. Terwijl samenwerking de enige manier is om echt wat te doen aan de problematiek. Niemand kan het alleen. Ik vind het zonde dat het beleid van de minister de goede initiatieven eerder remt dan bevordert. Straks zit iedereen weer op zijn eigen eilandje en kun je weer van voren af beginnen. Gelukkig merk ik dat scholen het belang van een netwerk wel inzien. Ondanks het beleid van de minister.’