‘De mouwen worden opgestroopt
En steen voor steen wordt alles gesloopt
Zie het als een nieuw begin
Zo gaat Hoogvliet het millennium in.’
Zo klonk het refrein van een lied van de Amazing Stroopwafels,
uitgevoerd tijdens een ‘sloopfeest’ in de Rotterdamse deelgemeente Hoogvliet.
Hoogvliet is een van de vier gebieden die in het kader van het landelijke
project Heel de buurt onder de loep werd genomen door het Onderzoeksinstituut
OTB van de Technische Universiteit in Delft. De onderzoekers brachten de
worsteling in kaart van verschillende herstructureringswijken in Roosendaal,
Emmen, Den Bosch en de Rotterdamse wijk Hoogvliet om de fysieke en sociale
problemen in samenhang aan te pakken. Ze legden hun bevindingen vast in het
rapport ‘Sloop en opbouw van de wijk. Herstructurering als sociale
interventie’.
Restwijk
De Rotterdamse wijk Hoogvliet is na de Tweede Wereldoorlog gebouwd om
onderdak te bieden aan de werknemers in de petrochemische industrie in Botlek en
Pernis. Wanneer de werkgelegenheid in die bedrijfstak afneemt en er andere
groeikernen rondom Rotterdam worden gebouwd, krijgt de deelgemeente te maken met
leegstand. De wijk bestaat voor een groot deel uit goedkopere huurwoningen in
hoogbouw. Voor de bewoners is het vrijwel onmogelijk een ‘wooncarrière’ te
doorlopen. Wie beter wil wonen, trekt weg. Langzaam verandert Hoogvliet in een
‘perifere restwijk van Rotterdam met een aantrekkingskracht op huurders die
elders in de stad niet terecht konden’, zoals te lezen is in een nota van de
deelgemeente uit 1999. Leegstand en werkloosheid hebben hun weerslag op de
leefbaarheid. Drugs- en criminaliteitsproblemen zijn het gevolg. In 1999 besluit
de deelgemeente tot de sloop van bijna vijfduizend woningen, een derde van de
totale woningvoorraad. Hoogvliet moet weer een regio worden waar het prettig
wonen en werken is.
Volgens de ooit geformuleerde drie pijlers van het Grotestedenbeleid moet
de wijk worden aangepakt op fysiek, sociaal en economisch terrein. Dat betekent
grootscheepse sloop en nieuwbouw, in samenhang met het realiseren van een goed
vestigingsklimaat voor bedrijven. Maar het moet voor de bewoners ook mogelijk
zijn naar wens te wonen, in een wijk waar zij goed met elkaar kunnen samenleven.
Er moet aandacht zijn voor scholing en werk en er moet een vangnet zijn voor
zorg. Aan de pijlers van het Grotestedenbeleid voegt de deelgemeente nog een
vierde pijler toe: communicatie. Volgens Eric Geraets, programmaleider sociaal
investeren en projectleider van Heel de buurt in Hoogvliet, is dat de pijler
waar alles om draait bij een dergelijke grootschalige herstructureringsoperatie.
‘De communicatieve component wordt onvoldoende benut en uitgewerkt.’
Keukentafel
Het grootste voordeel was volgens Geraets dat alle partners in de
herstructurering zich als ‘probleemeigenaren’ zien, of het nu om de
woningbouwcorporaties, de gemeente, het welzijnswerk of de bewoners zelf gaat.
De deelgemeente heeft volgens Geraets dan ook alles in het werk gesteld om de
bewoners deel uit te laten maken van de vernieuwingsoperatie. Er werden
woonwensenonderzoeken gehouden, bewonersavonden belegd, wijkconciërges
aangesteld, portiekgesprekken gehouden en zelfs inspraakcursussen georganiseerd.
Met name om allochtone bewoners te leren hoe ze hun stem konden laten gelden. De
inspraakcursus was gericht op sleutelpersonen in de wijk. Geraets: ‘Met dit
soort initiatieven bouw je je eigen instrumentarium om het proces goed te laten
verlopen. Ik kan achter mijn bureau niet verzinnen wat er allemaal fout kan
gaan. Daar heb je netwerken in de buurt voor nodig. Je creëert feitelijk je
eigen ambassadeurs die de gesprekken aan de keukentafel beïnvloeden. Dat brengt
wel met zich mee dat je moet waarmaken wat je zegt. Communicatie en
betrouwbaarheid zijn daarbij de steekwoorden. Voor zo’n enorme ingreep heb je
draagvlak van de bevolking nodig. Heb je dat niet voldoende, dan betaal je daar
jaren later nog de rekening voor.’
De aanpak van Hoogvliet leverde tal van nieuwe initiatieven op. Jongeren
worden zelf betrokken bij het uitdenken van tien verschillende woonconcepten.
‘Ze zijn daar wild enthousiast over. Je kunt ze hun eigen huizen laten tekenen,’
zegt Geraets. Ook kwam uit het woonwensenonderzoek naar voren dat alleenstaanden
met kinderen andere eisen aan hun woning stellen dan gezinnen. ‘Daar kun je met
de bouw rekening mee houden’.
Minder voor de hand liggende initiatieven waren onder meer het
organiseren van een feest om het afscheid van de oude wijk naar de nieuwe te
markeren en een slooptheater. In vier flats werden theaterzaaltjes gebouwd waar
bewoners, onder begeleiding van professionele acteurs, de emoties van het
afscheid van een wijk of buurt in beeld brachten. ‘Als je niet van de emotie
uitgaat, kun je het schudden,’ vindt Geraets. Er zitten daar mensen die hun hele
leven in zo’n huis of buurt hebben gewoond. Je kunt hun historie daar niet
zomaar weggummen. Die mensen moeten in de gelegenheid worden gesteld afscheid te
nemen en hun emotie kwijt te kunnen. Doe je dat niet, dan slaat dat om in
frustratie.’
Een ander belangrijk aspect bij een grootschalige herstructurering is
volgens Geraets dat je er zorg voor moet dragen dat de wijk niet tijdens het
proces verder afglijdt. ‘De mensen die nog een aantal jaren achterblijven moeten
er wel veilig en leefbaar kunnen wonen. We zijn dus doorgegaan met het
onderhouden van tuinen en lieten met tijdschakelaars lichten branden in de lege
appartementen. In zo’n wijk moet je extra investeren in beheer en onderhoud om
de buurt op niveau te houden. De grofvuilophaaldienst komt vaker langs,
buurtconciërges maken dingen die kapot zijn gegaan. We organiseren voor de
achterblijvers nog steeds uitjes en activiteiten. We kunnen niet hebben dat de
buurt tijdens de herstructurering naar de sodemieter gaat.’
Weerstand
Datzelfde kan niet worden gezegd van Den Bosch, hoewel de insteek voor
de herstructurering in die gemeente nu juist eerder sociaal dan fysiek van aard
is. Grootschalige sloop was in de wijken De Haren, De Donk en De Reit niet aan
de orde. De ingrepen die daar eind jaren negentig door de woningcorporaties in
gang werden gezet waren meer gericht op differentiatie in de woningvoorraad, om
te voorkomen dat bewoners uit de wijk wegtrekken op zoek naar betere woningen.
In de wijk is weinig sprake van sociale samenhang, de bewoners zijn niet veel
betrokken bij sociale activiteiten, het gebruik van voorzieningen ligt laag en
jongeren zorgen voor overlast.
In het begin van het vernieuwingsproces werden de bewoners er
nauwelijks bij betrokken. Dat leidde tot weerstand. ‘Alles lag op z’n gat toen
ik hier begin 1998 kwam,’ memoreert Frank van Berkel, gebiedsmanager bij de
gemeente Den Bosch. De woningcorporatie lag overhoop met de bewoners. Ze dacht
dat ze voldoende draagvlak had voor de vernieuwingsplannen, maar dat bleek heel
dun toen de plannen er lagen. Van Berkel en zijn collega Jeannette Tan, eveneens
gebiedsmanager en tevens projectleider Heel de buurt in Den Bosch, verlegden
onmiddellijk de koers. De gemeente nam de regie van het herstructureringsproces
in handen. Voortaan werd er via openplanprocessen gewerkt. De bewoners moesten
meer betrokken worden bij de vernieuwingsoperatie. Tan: ‘We hebben
groepsbijeenkomsten georganiseerd om mensen te informeren en contact opgenomen
met de bestaande structuren, zoals kaartclubs en scholen. Uit die contacten kwam
naar voren dat het aan ontmoetingsplekken ontbrak en dat er weinig aandacht was
voor doelgroepen als jongeren en alleenstaanden. Daarop is een wijkwinkel in het
leven geroepen waar mensen met hun vragen terechtkunnen. Ook stelde de
woningbouwvereniging een te slopen pand beschikbaar, waarin een tienerhuis
onderdak heeft gekregen. Verder is er een gezondheidsinformatiepunt, een
internetruimte en een ouder-kindcentra ingericht.’
Lift
Volgens de onderzoekers van OTB staan dergelijke voorzieningen los van
de herstructureringsoperatie. ‘Maar,” zo brengt Tan daar tegenin, ‘je kunt die
initiatieven wel gebruiken als lift om andere informatie aan de bewoners over te
dragen’.Tijdens de herstructurering probeert de gemeente de leefbaarheid in
de wijk overeind te houden door de panden tijdelijk onder te verhuren. De
periode van leegstand wordt zo kort mogelijk gehouden. ‘Toch gaat de wijk een
tijd tegemoet waarin de leefbaarheid onder druk komt te staan,’ zegt Van Berkel.
‘Het winkelcentrum wordt afgebroken om plaats te maken voor een nieuw centrum
waarin ook allerlei wijkvoorzieningen en een Brede School worden ondergebracht.
Die winkels kun je niet tijdelijk onderverhuren. Je zag de criminaliteit rondom
dat winkelcentrum toenemen. Er ontstonden jeugdbendes die door de wijk trokken.
We proberen dat tegen te gaan door extra politie-inzet tegen de hardere
criminaliteit en preventie door straatcontactpersonen in te zetten. Maar
helemaal voorkomen kun je de verloedering niet.’
Als succesfactoren benoemen Tan en Van Berkel de integrale aanpak van
de fysieke, sociale en economische problemen in de wijk en de gemeenschappelijke
verantwoordelijkheid van de verschillende partners in het proces. Een proces
waarbinnen de bewoners een duidelijke rol moeten hebben, zo heeft men in Den
Bosch geleerd. Ook heeft men ervaren dat je een omvangrijk
herstructureringsproces in verschillende wijken niet allemaal tegelijk moet
laten verlopen. Tan: ‘Dat is een verkeerde inschatting geweest van de
samenwerkende partners. Als je één gebied geld en aandacht geeft, ontstaat er
onrust in een ander relatief zwak gebied. Je zuigt de capaciteit van welzijn,
politie en gemeente weg en concentreert die op de wijk waar je op dat moment mee
bezig bent. Daarmee vraag je om sociale problemen’./Eric de
Kluis