Door Carolien Stam – ‘Vragen stellen. Kijk wat er is gebeurd met die jongen die hakenkruisen op de muur van de school heeft geverfd. Zit er een ideologische theorie achter zijn handelen? Wil hij iemand kwetsen of brengt zijn actie de ideale maatschappij in zijn ogen dichterbij? Eerstelijnswerkers moeten meer specifiek kijken naar het gedrag van jongeren. Ze moeten methodieken krijgen om met radicalisering aan de slag te gaan.’
Marco Zannoni heeft onderzoek gedaan naar de rol van eerstelijnswerkers bij het tegengaan van polarisatie en radicalisering. Van ogen en oren naar het hart van de aanpak heet het lijvige rapport. Zannoni is onderzoeker bij het COT Instituut voor Veiligheids- en Crisismanagement. ‘Opvallend is’, aldus het rapport, ‘dat de rol van eerstelijnswerkers in het tegengaan van radicalisering herhaaldelijk wordt benoemd, maar dat niet duidelijk is wat er precies van hen wordt verwacht.’
Er gebeurt veel meer dan overheden en organisaties weten, ze kijken niet specifiek genoeg, zegt u. Waar moeten ze naar kijken?‘Naar de achterliggende drijfveren van wat op het eerste gezicht een incident is. Overheden en organisaties moeten vragen stellen bij wat er in hun gemeente, in het buurthuis of op school gebeurt. Is het een incident, of zit er een ideologie achter? Vertoont die jongere in de afgelopen tijd ander gedrag? Hoe consequent is hij daarin en welke gevolgen heeft het voor het contact met andere groepen?’
‘Het gaat er om welk stempel je op een gebeurtenis plakt. Ga je uit van een incident, dan gebeurt er verder niks mee en wordt zo’n jongen hooguit geschorst. Blijkt er meer achter te zitten, dan moet je er als gemeente, als school of als welzijnswerker iets mee.’
Tot nu toe blijven gemeenten steken in de bewustwording dat er sprake kan zijn van radicalisering, constateert u in het onderzoek.‘Ja, gemeenten moeten eerst weten wat radicalisering precies is. Het is een nieuw risico, dat overigens gebaseerd is op oude vraagstukken als discriminatie, racisme, vrijheid van godsdienst en van meningsuiting. Gemeenten vragen zich af in hoeverre radicalisering over hen gaat. Het is niet zozeer dat ze de kop in het zand steken. Meer dat ze zoeken naar wat ze moeten zien, wat hun rol is en wat ze kunnen doen.’
‘De vraag die gemeenten zich ook stellen is of ze niet zelf een probleem creëren als ze naar radicalisering zoeken. Het kan ook heel stigmatiserend zijn. Het laatste wat je wilt is iemand brandmerken als radicaal. Daarom is de rol van de eerstelijnswerker juist zo belangrijk. Hij heeft vaak goed contact met jongeren en kan dingen signaleren. Bovendien heeft een eerstelijnswerker toegang tot zo’n jongere en kan een rol spelen om geradicaliseerde jongeren weer te betrekken bij de samenleving, waar ze zich juist van isoleren.’
Hoe kan de eerstelijnswerker onderscheid maken tussen pubergedrag en potentiële radicalen?‘Het is lastig. Je moet je verdiepen in de achtergrond van zo’n jongere. Hen serieus nemen, met hen praten en ingaan op hun argumenten. Je hebt als eerstelijnswerker ook een voorbeeldrol. Zolang je in gesprek blijft, kan je iets doen aan radicalisering.’
‘Een ander probleem is wel dat eerstelijnswerkers weinig instrumenten hebben om radicalisering echt aan te pakken. Er bestaan geen methodieken om bijvoorbeeld ouders te helpen die zich zorgen maken over de rechtse ideeën van hun kind. De kennis is er gewoon niet. Daaruit kun je concluderen dat de dieper liggende oorzaken van radicalisering dus ook niet aangepakt worden. Het gaat er vooral om de juiste vragen te stellen. Maar die zitten tot nu toe verstopt in nota’s en rapporten. Het wordt zaak dat soort handvatten in de praktijk toepasbaar te maken.’
U kunt het hele artikel lezen in Zorg + Welzijn Magazine nummer 5, mei 2008