‘Ik ben heel erg geschrokken van de moeilijkheden van de democratische
moslims. Zij hebben het idee dat de islam in de hoek wordt gedrukt en zijzelf
daarmee ook. Ze zitten in een spagaat: dat ze tegelijk als moslim, als Marokkaan
en als Nederlander worden aangesproken. Daardoor lijkt het van twee kanten of
het nooit goed is wat ze doen.’
Politicoloog Frank Buijs (57) vertelt gedreven over zijn onderzoek naar
islamitische radicalisering. Hij is de enige Nederlandse wetenschapper die full
time bezig houdt met dit fenomeen. Buijs is verbonden aan het Instituut voor
Migratie en Etnische Studies van de Universiteit van Amsterdam en directeur van
het interuniversitaire Centrum voor Radicalisme en Extremisme Studies.
Binnenkort start hij met Forum, instituut voor multiculturele ontwikkeling,
een programma over de rol van professionals bij ‘deradicalisering’. ‘Dat gaat
over simpele vragen als over een jongen die raar gaat doen. Die gaat schelden
als meisjes te bloot gekleed zijn, geen hand meer geeft aan vrouwen en over de
jihad begint te gillen. Hoe moeten ze dat aanpakken? Op dat gebied gaan we
met Forum samenwerken en cursussen ontwikkelen.’
In ‘Strijders van eigen bodem’ schetsen Buijs, Froukje Demant en Atef
Hamdy welke routes islamitische jongeren kunnen doorlopen als ze radicaliseren.
Ze beschrijven drie zogeheten ‘salafistische’ stromingen, moslims die zich met
hun versie van het ware geloof als voorlopers zien van de grote massa: de
politieke, de a-politieke en de jihadistische salafisten. Die laatste groep is
bereid om voor verspreiding van hun geloof geweld te gebruiken.
Buijs onderscheidt drie soorten impulsen die kunnen leiden tot
radicalisering: religieuze, politieke en sociale. ‘Bij sommigen is de religieuze
impuls het belangrijkst. Mohammed B. is daar een voorbeeld van. Hij kwam in de
problemen toen zijn moeder overleed. Hij ging toen op zoek naar de zin van het
leven. Vanuit een soort tunnelvisie op religie ontwikkelde hij zich in de
richting van religieuze waanzin’. ‘Anderen hebben veel meer de impuls
van solidariteit, met bijvoorbeeld de geloofsbroeders in Tsjetsjenië of met hun
neefje die geen stageplaats krijgt. Samir A. heeft vooral die impulsen. Dan zijn
er nog jongens en meisjes die zich koesteren in de warmte die zo’n groep
orthodoxe moslims biedt. Jongeren die zich ontworteld voelen en een nieuw thuis
hebben gevonden.’
Welk alternatief heeft een jongerenwerker voor de geborgenheid van
een orthodoxe subcultuur?
‘Begrijpen dat warmte een rol speelt, is al
bepalend voor hoe zo’n jongerenwerker reageert. Zegt hij: ”Ik geef je aan bij de
politie” of zegt hij “Jongen, waar ben je eigenlijk naar op zoek?” Hij kan
alternatieve plaatsen aanwijzen waar ook warmte te vinden is. Of wijzen op
alternatieve Koran-interpretaties. Of de beperktheid van de orthodoxie benoemen.
Of de mens laten zien achter opvattingen waar die radicalen het niet mee eens
zijn.’
´In het radicaliseringsproces wordt de niet-gelovige als het
ware ‘verdingelijkt’, tot onmens gemaakt. In het allerhoogste stadium worden de
vijanden afgeschilderd als beesten. Dat is de basis waarop je ze kan vermoorden.
En inderdaad is het aanwijzen van ‘kafirs’, ongelovigen, zo’n stap in het
radicaliseringsproces. Als jongerenwerker moet je er dan wel op wijzen dat die
kafir ook een aardige buurman is of een liefhebbende vader, die goed voor zijn
kinderen is. Dat is het terughalen van het menselijke aspect.’
Turkse jongeren radicaliseren buiten de moskee, blijkt uit recent
onderzoek. Hoe zijn zij dan nog te bereiken?
‘Die jongeren worden dus op
zich zelf teruggeworpen en zolang ze op school zitten is de leraar ongeveer de
belangrijkste verbinding met de autochtone samenleving. Daarnaast heb je vaak
nog jongerenwerkers die deze jongens bij de lurven kunnen pakken en met ze
praten. Dat betekent dat het jongerenwerk heel belangrijk is en de ruimte moet
hebben om zijn eigen koers te varen om dichtbij die jongeren te komen. De
jongerenwerker moet ook relatief vrij staan van het politieapparaat. En hij moet
leren omgaan met de verschijnselen van de radicalisering.’
Ahmed
Marcouch zegt dat moskeebesturen als ze een radicaal geluid horen, niet
verplicht moeten worden naar de politie te gaan, zoals stadsdeel De Baarsjes
eist.
‘Helemaal mee eens. Dat betekent dus dat moskeebesturen
geëquipeerd moeten worden om de discussie met jongeren aan te kunnen gaan. Dat
kunnen ze vaak niet. Het gebeurt regelmatig dat de jongeren ze met Koran-citaten
om de oren slaan. Daar weten die ouderen vaak niet veel van. Je moet daarom een
heleboel instrumenten inzetten om die kloof met de jongeren te overbruggen. Wat
Marcouch doet, jongerenwerkers met een fatsoenlijke islamkennis inschakelen,
vind ik uitstekend. Goed zo.’
Dit interview is te lezen in Zorg + Welzijn nummer 11, verschijningsdatum 8 november
2006
Wilt u meer weten over oorzaken van radicalisering en mogelijke
interventies? Kom naar het
Welzijnsdebat 2006: Radicaal Jong.