Wanneer er een gedwongen maatregel van kinderbescherming wordt opgelegd,
wordt in de meeste gevallen niet aangegeven waarom vrijwillige hulpverlening
onvoldoende zou zijn. Dat blijkt uit het onderzoek ‘Rechtvaardiging van
kinderbescherming – naar een nieuw maatregelenpakket na honderd jaar
kinderbescherming’ van juriste Mariëlle Bruning van de Vrije Universiteit. Zij
baseerde zich daarbij deels op historisch onderzoek naar de wetgeving op het
gebied van de kinderbescherming in Nederland.
Daarnaast is Bruning voor haar onderzoek een aantal maanden in Canada
geweest. De onderzoekster is zeer positief over het Canadese
kinderbeschermingsstelsel. Hierin worden ouders meer betrokken bij maatregelen
van kinderbescherming. En juist die betrokkenheid is zo belangrijk, stelt
Bruning. Zij hoopt dat haar onderzoek een rol gaat spelen bij het debat in de
Tweede Kamer over de herziening van de kinderbescherming, dat in het voorjaar
van 2002 zal worden gehouden.
Waarom verwijzen kinderrechters bij het opleggen van een
gedwongen maatregel niet naar concrete gezinsomstandigheden?
‘Kinderrechters hebben mij wel eens verteld dat ze zich neutraal opstellen
om een ieder in zijn waarde te laten en niet te hard te willen zijn. Ik vind dat
verkeerd. Waarom wordt het probleem niet gewoon benoemd door te zeggen dat de
ouders pedagogisch onmachtig zijn, de kinderen seksueel misbruikt worden of de
minderjarige delinquent gedrag vertoond? Dat is veel eerlijker dan zaken in de
doofpot te stoppen. Rechters verwijzen vaak met een standaardzin naar een
rapport van de Raad voor de Kinderbescherming. Maar het kan zijn dat de ouders
het niet eens zijn met de bevindingen in een rapport. Juist daarom is het zo
belangrijk dat de rechter motiveert op grond van welke onderdelen in het rapport
hij een specifieke maatregel oplegt. Ook moet aan de ouders duidelijk worden
uitgelegd waarom lichter ingrijpen niet mogelijk is of waarom een kind niet meer
thuis kan wonen.’
Ouders moeten volgens u meer vrijwillige hulp moeten krijgen.
Bijvoorbeeld via hulpverleningscontracten, zoals in Canada. Wat houdt zo’n
overeenkomst in?‘Met een vrijwillig hulpverleningscontract
tussen het gezin en de hulpverlener wordt de eigen verantwoordelijkheid van het
gezin benadrukt en versterkt. Op deze manier kan in eerste instantie –
bijvoorbeeld in een situatie waarin de ouders niet in staat zijn het kind goede
opvoeding en verzorging te bieden – zonder maatregel van kinderbescherming
getracht worden een oplossing te vinden voor de problematiek. Het voordeel van
zo’n contract is dat er overleg plaatsvindt tussen twee gelijke partijen: gezin
en hulpverlener. Als de kinderrechter een maatregel oplegt, vormt het gezin
altijd de zwakkere partij. Deze methode is in Canada zeer effectief gebleken,
doordat ouders precies weten waar zij naartoe moeten werken. Als blijkt dat er
conflicten zijn tussen ouders, minderjarige, hulpverleners en pleegouders en
vrijwillige hulpverlening niet werkt, kan ook kinderbeschermingsbemiddeling
wellicht een uitkomst bieden. Dit houdt in dat de kinderrechter een derde,
neutrale persoon aanstelt die om tafel gaat zitten met het gezin en de
hulpverlener om te bemiddelen. Deze vorm van hulpverlening gaat meer richting
het gedwongen kader – omdat in dat geval het gebruik van vrijwillige
hulpverleningscontracten niet mogelijk is gebleken of heeft gefaald – maar
verloopt nog altijd in samenspraak met de betrokkenen.’
Ook de doelstellingen van maatregelen van kinderbescherming
zouden de afgelopen decennia onduidelijker zijn geworden. ‘Een
goed voorbeeld is de ondertoezichtstelling (ots). Dat wordt nu veel te breed
ingezet. Ik schat dat dit per jaar zo’n vijf- tot zesduizend keer wordt
opgelegd. Daarnaast vindt er zeshonderd maal een ontheffing plaats, waarbij de
ouderlijke macht wordt ontnomen. De ots werd in 1922 ingesteld als lichte,
preventieve en tijdelijke maatregel, om een zwaardere inbreuk op het gezinsleven
te voorkomen. In de praktijk wordt de maatregel echter ook bij zware problemen
ingezet, bijvoorbeeld in combinatie met uithuisplaatsing. Ondertussen zou soms
een gezagsontnemende maatregel veel beter op z’n plaats kunnen zijn. Als een
kind al jaren in een pleeggezin verblijft omdat de ouders psychisch in de war of
verslaafd zijn, is het soms beter voor het kind om het niet weer bij zijn nieuwe
verzorgers weg te halen. Een maatregel van ots moet jaarlijks worden verlengd,
waarbij de rechter alle betrokkenen hoort. Dit proces brengt vaak veel
spanningen met zich mee, doordat de ouders aan het kind gaan trekken en zeggen
“je mag snel weer naar huis hoor”, terwijl de thuissituatie dat absoluut niet
toelaat. In het Europees Verdrag van de Rechten van de Mens staat dat “een ieder
recht heeft op respect voor zijn familie- en gezinsleven”. Op die gronden kun je
stellen dat het in zo’n geval beter is voor het kind als het in het pleeggezin
blijft.’
Is het niet zo dat ouders misschien vaker dan u stelt tevreden
zijn met de beslissing van de gezinsvoogden? ‘Dat zou kunnen,
maar ik zet er zelf vraagtekens bij. Voor 1995 – toen nog de rechters in plaats
van de gezinsvoogdij-instellingen belast waren met de uitvoering van de
maatregelen – bestond er een wekelijks informeel spreekuurtje. Daarbij kwamen
ouders en kind langs bij de kinderrechter en spraken over hun problemen. Dat is
nu afgeschaft. Maar of de problemen daarmee verdwenen zijn? Vorig jaar is er een
wetsevaluatie gehouden waarbij interviews zijn afgenomen met zowel ouders als
kinderen. Hieruit is gebleken dat de huidige juridische procedure om hun beklag
te doen over maatregelen veel te ingewikkeld is, terwijl deze wetswijziging de
rechtspositie van de betrokkenen juist zou moeten vergroten. In de praktijk
blijkt dat dus niet te werken. Ouders en kinderen weten niet waar ze hun recht
kunnen halen.’
U stelt dat minderjarigen en hun ouders bij uithuisplaatsing
direct een eigen advocaat toegewezen moeten krijgen. Waarom is dat zo
noodzakelijk?‘Kinderen en hun ouders vormen ten opzichte van
een machtig kinderbeschermingsapparaat altijd de zwakkere partij. Zij zouden
automatisch juridische bijstand moeten krijgen bij een verzoek of verlening van
uithuisplaatsing door de gezinsvoogd. Zowel de Raad voor de Kinderbescherming
als gezinsvoogdij-instellingen hebben juristen in dienst en op deze manier
kunnen alle partijen eerlijk worden gehoord, waarna de rechter het verzoek voor
een maatregel kan beoordelen. Als ouders en kind niet worden bijgestaan, is het
voor hen vaak onduidelijk waarom een maatregel wordt opgelegd en wat voor
consequenties dat voor hen heeft. Zeker bij uithuisplaatsing, dat een enorme
inbreuk op het gezinsleven vormt, is een advocaat noodzakelijk. Niet om een
juridisch gevecht aan te gaan, maar puur ter ondersteuning van kind en
ouders.’/Marloes Janssen