Zo is het ook bij de zoektocht naar hogere kwaliteit in de sociale sector. Allemaal willen we dat met (schaarser wordende) middelen optimale kwaliteit wordt geleverd. Maar over de juiste route daarnaar zijn er vele meningen. De één zet al zijn hoop op marktwerking en aanbestedingen. De ander op decentralisatie. En nummer drie op beter samenspel tussen formele en informele zorg. De Wmo omkadert het allemaal.
Wat de Wmo niet noemt als route, maar alom tegenwoordig is in de sector, is het gebruik van wetenschap, het volgen van de zo vaak genoemde evidence-based practice. Maar zelfs over de precieze inhoud van die route bestaat discussie. Zijn het nu eigenlijk wel de interventies die het meest krachtige ingrediënt zijn van effectief sociaal werk, of de algemene houdingsaspecten van de hulpverlener? Als we al niet helder hebben welke factoren echt bijdragen aan de werkzaamheid, hoe kunnen we ze dan verbeteren?
Huub Pijnenburg is lector ‘werkzame factoren in de zorg voor jeugd’ aan de Hogeschool van Arnhem en Nijmegen. Hij brengt in zijn net gepubliceerde oratie de discussie nog eens helder in beeld. Ook geven vier andere betrokkenen hun visie. Mooi format, en ook geslaagd in de uitwerking.
Pijnenburg doet de aftrap met de situering van de discussie en een toelichting op het integratief werkzame factorenmodel. Om te vermijden dat onderzoek al te simplistisch alleen kijkt naar de interventie, schetst hij de hele kaart: alle factoren die de kwaliteit mede bepalen. Jo Hermanns sluit hierop aan door te argumenteren dat de kwaliteitsvraag in de jeugdzorg niet vraagt om bestuurlijke reparaties, maar vooral een zorginhoudelijke uitdaging is. Van Yperen volgt daarop met een bijdrage waarin minstens twee frisse ideeën een plaats krijgen. Enerzijds omschrijft hij de discussie over hoeveel welke factor nu bijdraagt als enigszins nutteloos omdat je maar een paar factoren kunt beïnvloeden, en die dus alle aandacht verdienen. De andere factoren moet je als gegeven aanvaarden. Anderzijds wijst Van Yperen terecht op het belang van implementatie. Weten wat goed werkt is één ding, zorgen dat het wordt toegepast een heel ander iets. Giel Hutschemaekers sluit daarop aan met een reflectie vanuit zijn ervaringen in de ggz, onder meer met een boeiend onderscheid tussen werkzaamheid en doelmatigheid. Tot slot volgt een bijdrage van Adri van Montfoort, verrassend genoeg met een bestuurlijk verhaal over jeugdzorg. Benieuwd hoe Hermanns daarop zou reageren.
Jan Steyaert, lector Fontys hogescholen
Titel: Zorgen dat het werkt
Auteur: Huub Pijnenburg
Uitgever: SWP
Prijs: € 18,90