Door Ephraïm Patty – Werk moet maatschappelijke relevantie hebben. En ik wil niet alleen meesturen, maar ook uitvoeren. Ik wil mensen helpen en ondersteunen, waarbij de oude socialistische gedachte van het verheffen voor mij van belang is. Dat klinkt misschien niet sexy, populistische politici en hun aanhangers zullen die gedachte vast het stempel van ‘oude politiek’ meegeven, maar ik heb daar echt geen boodschap aan.’
‘Voor ik als opbouwwerker begon, werkte ik ruim twintig jaar in het onderwijs. Toen kwam ik wegens een hernia in de ziektewet en dat was voor mij het moment om me te bezinnen op mijn toekomst. Naar mijn idee werd de primaire taak, jongeren begeleiden op weg naar volwassenheid, steeds meer uit het oog verloren.’
‘Ik was er zelf al snel uit dat ik als opbouwwerker verder wilde. Maar ik moest het gehele re-integratietraject doorlopen bij het UWV. Uiteindelijk begon ik met een nul euro contract, mijn uitkering was onze inkomstenbron. Maar dat vond ik prima. Je moet dit werk natuurlijk niet voor het geld doen, als je geld wil hebben dan moet je commissaris worden bij een bank. Toen ik uiteindelijk het groene licht kreeg van mijn oude werkgever om die switch te maken, betekende dit dat ik drie jaar lang doordeweeks weer aan het studeren was. Maar ik heb nergens spijt van.’
Verbinding
‘Je werkt als opbouwwerker met een horizontale en met een verticale lijn. Bij die horizontale lijn moet je denken aan de zorg en ondersteuning die je biedt aan mensen in de buurt, met als doel de zelfstandigheid, het zelf maken van beslissingen en de zelfbeschikking van de buurtbewoners te verbeteren. De verticale lijn staat weer voor de verbinding die je als opbouwwerker legt tussen de belevingswereld van de bewoners en de systeemwereld van de instellingen.’
‘Die verbindingstaak is erg belangrijk, dat maakt je als opbouwwerker uniek. Je staat als het ware los van de partijen. De opdrachtgever is dan wel de gemeente, maar als je inzoomt tot op microniveau ben je als opbouwwerker de enige onafhankelijke functionaris, iemand die niet die ballast van zijn of haar organisatie met zich meeneemt. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld mensen van de woningbouwvereniging. Je moet ook snel kunnen omschakelen, van bijvoorbeeld een man die me hier om de hoek ergens over aanspreekt naar een gesprek met een ambtenaar over een gemeentelijk besluit. Dat is wat dit werk zo aantrekkelijk maakt.’
‘Voor ik in Enschede begon als opbouwwerker, was ik al actief als vrijwilliger bij mij in de buurt in Hengelo. Ik denk dat het een pre is om ervaringsdeskundige te zijn. Ik weet bijvoorbeeld zelf hoe het is om als bewoner ergens voor te gaan. Het is alleen wel belangrijk dat je dit koppelt aan professionele afstand. Toen ik net startte met dit werk moest ik ineens in een andere rol gaan zitten en dat was in het begin behoorlijk lastig. Ik dacht nog als bewoner, moest die juiste afstand nog creëren. Nu draait het soms te ver door. Dan merk ik aan mezelf dat ik te veel naar alles kijk als professional.’
‘Natuurlijk loop je ook wel eens deukjes op in dit werk. Als een bewoner tijdens een vergadering kwaad wegloopt en je beschuldigt van partijdigheid, dat is best heftig. De eerste keer dat zoiets gebeurde kan ik me nog goed herinneren. Zelfevaluatie is dan heel belangrijk. Dat kan bijvoorbeeld in de Vakgroep Opbouwwerkers Enschede; tijdens onze bijeenkomsten leg je zo’n situatie voor en kijk je er samen naar. Het is verder echt gevoelswerk, je werkt immers met mensen. En ook ik heb behoefte aan waardering, net als ieder ander. Daarbij is de waardering van bewoners me meer waard dan de waardering van mijn leidinggevenden. Maar laat de bewoners maar in de spotlights staan, ik sta wel in de coulissen.’
‘Als opbouwwerker heb je nauwelijks te maken met problemen ‘achter de voordeur’, daar zijn maatschappelijke werkers voor. Ik richt me vooral op dat wat zich op openbaar terrein afspeelt. Opbouwwerkers en maatschappelijk werkers kunnen elkaar om die reden versterken, maar ook in de weg zitten. Daarom is een goede afstemming erg belangrijk. Dat is in de vijf jaar die ik nu in Velve-Lindenhof werk, gelukkig sterk verbeterd wat ook terug te zien is in de wijk. De visie die we najagen wordt breed gedragen.’
Poldermodel
‘Velve-Lindenhof heeft kunnen voortborduren op het eerder opgezette project ‘Buurt aan Zet’, kwam daarna met een eigen wijkactieplan en dat werd uiteindelijk omgebouwd naar het beleid van de voormalige minister Vogelaar. De problemen liggen hier en de oplossing moet dus ook hier vandaan komen. En niets gebeurt zonder medeweten van de bewoners. De argwaan en het wantrouwen in volksbuurten jegens functionarissen, ambtenaren en bestuurders is er nog steeds. Maar als zo’n functionaris een gezicht krijgt, dan wordt hij al snel niet meer gezien als ‘iemand van die organisatie’. Dan wordt er al snel niet meer gedacht in ‘wij/zij’, maar in ‘ons’. Er wordt hier in de buurt ontzettend veel vergaderd: met functionarissen is er maandelijks een afstemmingsoverleg over de uitvoering en de visie, verder is er zes keer per jaar een uitvoerdersoverleg met onder meer de huismeesters, opbouwwerker, wijkbeheerder, bewonerscommissies, de wijkraad en wijkagenten. Natuurlijk heeft iedereen verschillende belangen, maar uiteindelijk doe je het samen. Als het poldermodel nog niet zou bestaan, dan zou het hier zijn uitgevonden. Voor eventuele veranderingen onder deze nieuwe minister ben ik dan ook niet bang. De verpakking kan misschien anders worden maar deze basis is sterk verankerd.’
Dit artikel staat in Zorg + Welzijn Magazine nummer 3, maart 2009.
Bron: Foto: Claudia Kamergorodski
Hier is duidelijk een man van de praktijk aan het woord. Hulde voor deze beroepskracht. Ook voor het feit dat hij het goed weet te verwoorden.