‘Niets krijgt mij hier weg. Als het echt niet meer met
mij gaat, dan mogen jullie mij naar een verpleeghuis doen. Maar nu nog niet, het
liefst wil ik hier blijven wonen.’ Mevrouw Mulder* herhaalt minstens drie maal
haar verhaal aan ouderenadviseur Janine Drewes. De 88-jarige dame, tenger en
klein van stuk, woont al tachtig jaar in de vogelenbuurt in Amsterdam-Noord, in
het huis waar ze ooit met haar ouders woonde. De buurt wordt binnenkort
gerenoveerd en mevrouw Mulder moet dan elders haar onderkomen vinden. Een goede
reden, zo lijkt het, om zich eens te oriënteren op een beschermde vorm van
wonen. Maar mevrouw Mulder vindt dat ze nog heel goed voor zichzelf kan zorgen
-‘ik kook nog elke dag mijn eigen prakkie’- en wil van verhuizen vooralsnog
niets weten.
Hulpverleners en familie-leden maken zich echter zorgen om haar. Ze is vaak
duizelig en durft daarom de straat niet meer op, ze zit altijd binnen. Ook wordt
ze steeds vergeetachtiger. ‘Ik onthoud steeds minder. Dat is heel erg, vooral
als je altijd een flinke en bijdehante vrouw bent geweest, zoals ik’, zegt ze
zelf. ‘En ik mis mijn man heel erg, ik voel me vaak eenzaam.’Janine Drewes
brengt eens in de twee weken een bezoek aan mevrouw Mulder. ‘Al een half jaar
probeer ik haar duidelijk te maken dat we ons echt zorgen maken om haar’, zegt
de ouderenadviseur. ‘Het gaat er natuurlijk niet om wat wíj willen, maar wel dat
ze op een goede plek woont voordat het echt misgaat. Wij vinden het belangrijk
om daar met haar over te praten. In een verzorgingshuis zou ze contacten kunnen
leggen met andere bewoners en zijn er allerlei vormen van hulp direct in de
buurt.’ Onlangs gaf ze aan dat ze desnoods nog wel in een verzorgingshuis wil in
Ermelo omdat haar dochter daar woont. Maar de kans is klein dat ze daar een
plaats krijgt. ‘Ermeloërs zijn eigenheimers, die willen alleen maar hun eigen
mensen om zich heen’, zegt de bejaarde vrouw. Momenteel krijgt mevrouw Mulder
naast steun van Drewes nog hulp van de thuiszorg, de buurman komt elke dag even
kijken en haar dochter bezoekt haar geregeld. Samen proberen ze mevrouw Mulder
te ondersteunen waar ze kunnen. ‘Ze heeft nog het geluk dat de kruidenier,
slager en groenteboer bij haar aan de deur komen. Maar dit is natuurlijk geen
ideale situatie’, zegt de ouderenadviseur.
Spoor bijster
Cliënten als mevrouw Mulder zijn geen uitzondering voor de ouderenadviseurs
van Doras. ‘We hebben nog geen wachtlijsten, maar ik kom veel ouderen tegen die
de regie over hun leven kwijt zijn en echt steun nodig hebben. En die groep
wordt steeds groter.’ Drewes begeleidt gemiddeld twintig zelfstandig wonende
mensen die om wat voor reden dan ook het spoor bijster zijn. Soms lukt het ze
niet om huishouding en financiën op orde te houden, maar meestal gaat het om
meervoudige problematiek en komen er nog psycho-sociale of gezondheidsklachten
bij. Drewes: ‘Ik zie dikwijls mensen die gaan dementeren, die het verlies van
hun partner niet kunnen verwerken, of ouderen die een zieke partner hebben en de
zorg niet aankunnen omdat ze zelf ook last hebben van lichamelijke gebreken,
maar toch geen hulp krijgen. Vaak omdat ze niet weten hoe en waar ze steun
kunnen vinden of hoe ze dat moeten regelen.’
Voor deze groep met complexe problemen hebben de Amsterdamse instellingen
de nieuwe functie van ouderenadviseur in het leven geroepen. Dat deden ze, net
als veel andere welzijnsorganisaties, omdat ouderen steeds langer zelfstandig
blijven wonen.In Amsterdam gingen in september 1996 de eerst drie
ouderenadviseurs, voor twee jaar op experimentele basis en in opdracht van de
Vereniging Integrale Ouderenzorg Amsterdam-Noord (VION), aan de slag. Ze werden
gefinancierd door de zorgverzekeraar ZAO, het stadsdeel Amsterdam-Noord en de
gemeente Amsterdam. Nu, drie jaar later, is het experiment van Doras geen
experiment meer en maken ouderenadviseurs vast onderdeel uit van deze
welzijnsinstelling. Op termijn zullen dertig adviseurs actief zijn in de
hoofdstad, gefinancierd door de stadsdelen en de gemeente Amsterdam.
In praktijk zijn Drewes en haar collega’s vooral casemanagers. Ze maken
een grondige analyse van de leefsituatie van de oudere. Vervolgens maken ze
afspraken met de cliënt en leggen die vast in een begeleidingsplan. Alle
aspecten van de woon- en leefsituatie worden bekeken. Dus gezondheid, wonen,
welzijn en financiën worden tegen het licht gehouden. De adviseurs begeleiden
hun cliënten net zo lang tot zij de situatie weer meester zijn of een andere
structurele oplossing voor hun problemen is gevonden. Toch wordt bij het
opstellen van het begeleidingsplan wel afgesproken hoe lang de hulp zal duren.
De steun is dus eindig. Drewes: ‘Dat schept duidelijkheid, want we bezoeken de
ouderen niet voor de gezelligheid en verwachten ook zeker iets van de cliënt.
Als deze bijvoorbeeld alcoholverslaafd is en schulden heeft, dan zeg ik: ik wil
u best helpen, maar dan moet u daar ook iets tegenover stellen, u kunt zich
aanmelden bij de AA.’
Liesbeth van Boxtel, coördinator van het team adviseurs in Amsterdam-Noord,
vindt dat de adviseurs inmiddels echt een plek hebben gekregen binnen de
dienstverlening. ‘Maar het blijft nog wel zoeken naar goede vormen. Onze
tijdelijke steun blijkt bijvoorbeeld niet te werken voor sommige mensen met
psychische problemen. Die hebben dikwijls toch langdurige hulp nodig. We zijn nu
samen met de Riagg aan het bekijken hoe we de hulp aan die mensen in de toekomst
moeten gaan invullen. Gaan we hiermee door dan hebben we wel meer financiële
armslag nodig. Want we willen een beperkte groep ouderen structurele hulp
bieden.’
Omslachtig
Een belangrijke taak van Drewes is ouderen helpen toegang te krijgen tot
diverse voorzieningen en deze op elkaar af te stemmen. Zodoende krijgt ze veel
te maken met andere instellingen en personen als de Riagg, de thuiszorg, de
wijkverpleegkundige, huisartsen en de stedelijke woningbouwdienst. ‘De
samenwerking verloopt nu goed’, zegt Drewes. ‘Maar in het begin was het wel even
aftasten wie welke taken voor zijn rekening zou nemen.’ De ouderenadviseur merkt
dat het soms lastig is om snel geschikte hulp voor haar cliënten te regelen.
‘Het is dikwijls een behoorlijk gepuzzel. Wat me frustreert is dat ouderen soms
snel thuiszorg nodig hebben, omdat ze bijvoorbeeld de verzorging voor een zieke
partner niet meer aankunnen. Maar dan is er ineens weer die wachtlijst. Ik zal
het voor elkaar krijgen, denk ik dan. Meestal lukt dat het uiteindelijk wel om
passende zorg te vinden.’ Drewes zou meer vrijheid willen krijgen bij het
inschakelen van hulp. ‘Als een oudere bijvoorbeeld op vrijdagmiddag ernstig last
krijgt van psychische aandoeningen, moet ik officieel eerst de huisarts bellen
en Tot en Met (Amsterdams indicatie-orgaan) inschakelen, voordat de RIAGG erbij
gehaald mag worden en de persoon ik kwestie opgenomen mag kan worden. Dit
terwijl ik al veel cliëntenoverleg voer met mensen van de RIAGG. Ik snap wel dat
het nodig is, maar het is wel een omslachtig gedoe.’
Hulpbehoefende ouderen komen bij de ouderenadviseur terecht via de
wijkposten van de stichtingen welzijn, de thuiszorg, de RIAGG en soms via een
huisarts. Het contact met ouderen verloopt op vrijwillige basis. Als de cliënt
aangeeft steun niet op prijs te stellen houdt het op. ‘Je probeert natuurlijk
wel van alles als je bij iemand langsgaat en ziet dat het niet goed gaat’, zegt
Drewes. Hoe lastig dat soms is bleek deze ochtend tijdens het wekelijkse
cliëntenoverleg dat ze had met haar collega-adviseurs en de coördinator.
Verschillende cliënten passeerden de revue, waaronder een oudere die in enkele
jaren tijd al zeven keer was verhuisd, maar ook in haar nieuwe huis angstig was.
Ze wilde opnieuw een urgentieverklaring en stelde zich achterdochtig op
tegenover de ouderenadviseur, omdat deze probeerde te onderzoeken wat er achter
haar verhuisgedrag zat en of dáár niet iets aan gedaan kon worden. De cliënt
stelde dit niet op prijs en wilde geen verder contact meer met de
ouderenadviseur. Drewes: ‘Je kunt natuurlijk ook niet eeuwig
urgentieverklaringen gaan regelen. Als adviseur kun je in zo’n geval toch
proberen contact te houden, je open opstellen en de cliënt het gevoel geven dat
je samen naar een oplossing kunt zoeken.’
Signalen
Contacten met familieleden of buren zijn voor een ouderenadviseur vaak
belangrijk. Zij zijn dikwijls de eersten die signalen opvangen als het misgaat.
Tijdens het overleg komt ook een klacht van een buurvrouw van een nieuwe cliënt
van Drewes ter sprake. Iemand die zegt last te hebben van ‘spanningspijnen’ als
gevolg van acties van de cliënt. De dame in kwestie is vermeend dement, maar
volgens Drewes is er meer aan de hand. Ze heeft ooit in een Jappenkamp gezeten
en is behoorlijk in de war. Ze haalt, volgens de klagende buurvouw, post uit
andermans brievenbussen en heeft haar verwarming altijd ‘loeihoog’. De cliënt
weigert Drewes echter in huis te laten om te praten over haar situatie. ‘We
vragen ons nu af hoe ver we kunnen gaan als het echt niet lukt met haar te
praten, want er is duidelijk iets gaande. Ik wil nu kijken hoe we haar huisarts
en de Riagg hierbij kunnen betrekken, misschien dat we samen iets voor elkaar
krijgen.’
Drewes: ‘Als het me lukt om ouderen te helpen hun leven weer op de rails te
krijgen, dan denk ik altijd “gelukkig, we kunnen ze echt iets bieden”. Het zijn
vaak heel boeiende mensen met enorme levensgeschiedenissen. Ik heb het altijd al
fijn gevonden te werken met wat wij in de wandelgangen ‘randgroepouderen’
noemen.’
*De naam van mevrouw Mulder is om privacy-redenen
gefingeerd./Jeannine Westenberg