Wie is verantwoordelijk voor de overlast op straat? Is
het goed om commerciële initiatieven toe te laten in de ggz om meer
vraaggestuurd te kunnen werken? Wie wordt er beter van pillen: de patiënt of de
farmaceutische industrie? En wat moet er gebeuren om het imago van de sector op
te krikken? Deze vragen stonden centraal op het lustrumcongres van GGZ
Nederland. Frans Leenders, die per 1 oktober vertrok als directeur, kijkt terug
op vijf arbeidsintensieve jaren. ‘Gelukkig heb ik een olifantshuid. Dat heb je
wel nodig om samenhang te krijgen tussen alle betrokken partijen.’
Vijf jaar GGZ Nederland. U vertrekt. Is de fusie geheel
afgerond?
‘Vijf jaar na de oprichting van GGZ Nederland hebben we al veel bereikt. Nu
pas kunnen we zeggen dat de fusie tussen de koepelorganisaties is afgerond.
Hiermee bedoel ik dat een deel van de tegengestelde meningen verdwenen zijn. Dat
ik stop heeft vooral te maken met mezelf. Ik geloof in een zevenjarencyclus. Ik
heb twee keer zeven jaar op een universiteit gewerkt, zeven jaar als directeur
van Bouman Verslavingszorg in Rotterdam en nu hetzelfde aantal jaren bij GGZ
Nederland. Het is belangrijk dat je naar de kwaliteit van je eigen performance
blijft kijken en erop let dat je scherp blijft. Ik merkte dat ik wat sarcastisch
werd. Zo van: dat lukt ons toch niet. Doordat bepaalde problemen zich blijven
herhalen, krijg je een zeker déjà vu gevoel. De omloopsnelheid van
branchedirecteuren was ook vrij hoog de laatste jaren. Na 3 jaar was ik ineens
de oudst zittende branchedirecteur. Het is dan de kunst om zonder sarcasme je
bijdrage te leveren naar de nieuwkomers.’
Welke doelstellingen heeft u als directeur kunnen
waarmaken?
‘Om het uiteindelijke doel te bereiken is tien jaar nodig. Dat gaat in vier
stappen. De eerste stap is een eigen groepsidentiteit te vinden, de tweede is
met een goed product komen. Vervolgens moet je zorgen dat dit bij iedereen
bekend is en de laatste stap is om dat vast te houden. We zijn de laatste jaren
voornamelijk bezig geweest met identiteit en kwaliteit. Nu gaan we langzaam over
naar stap drie: dit laten zien aan anderen. De leden zijn wat ongeduldig, maar
het heeft nu eenmaal deze opbouw en daar is tijd voor nodig. De kritiek van
leden op de efficiëntie is terecht. Het heeft veel tijd en strijd gekost om te
zorgen dat de neuzen één richting op stonden. Ik heb veel knorrige leden moeten
aanhoren, waarbij een olifantshuid helpt. Vele frustraties, verschillende
meningen en het bestrijden van elkaar heb ik vaak kunnen ombuigen. Ik heb
geprobeerd terug te gaan naar de kern: wat wil die klant van ons? Ach, je hebt
misschien gekken nodig met een wat masochistische inslag om dit werk te doen.
Gelukkig voelt nu een ruime meerderheid van de leden dezelfde ggz-identiteit.
Die samenhang is eindelijk bereikt. We moeten deze lijn blijven volgen. Ik
geloof dat we de moeilijkste periode nu wel hebben gehad en dat de club hechter
is geworden. Andrée van Es is als voorzitter heel goed om het gemeenschapsgevoel
uit te dragen. Dat zal het imago goed doen.’
Voorzitter Van Es noemt de houding van de leden ten aanzien van
het imagoprobleem in de ggz het toppunt van sneuïgheid en zielig
zijn.
‘Ik vind ook dat de ggz moet ophouden met zielig doen en constant zeggen:
“waarom zij wel en wij niet?” Door verschillende incidenten komt de ggz negatief
in het nieuws, soms doordat veel leden niet weten hoe ze moeten omgaan met de
pers. GGZ Nederland moet instellingen hierbij beter ondersteunen. Het hele imago
is gebaseerd op wat er in de kranten verschijnt en hoe zielig we onszelf altijd
vinden. We hebben ons als paria’s gedragen. We vertegenwoordigen natuurlijk een
moeilijk te verkopen product. Verslaafden en mensen met zware psychische
problemen veroorzaken veel overlast. In politiek Den Haag sprak men veel meer
over de somatische problematiek, maar dat begint nu gelukkig te veranderen. Het
gebrek aan positieve aandacht in de politiek is niet alleen debet aan ons imago,
maar ook het feit dat onze cliënten niet durven uitkomen voor een succesvolle
behandeling. Iemand die zeer goed aan een gebroken been is geholpen, zal dat
gemakkelijk vertellen. Maar als jij ontzettend tevreden bent over je psychiater,
houd je dat op verjaardagsfeestjes voor je. Hoger opgeleiden die hulp zoeken
zien dit als een persoonlijke ontplooiing en praten er graag over. Maar de zware
problemen blijven binnenskamers.’
Veel leden vinden dat GGZ Nederland duidelijker van zich moet
laten horen in politiek Den Haag. Lobbyt de organisatie te weinig?
‘Die geluiden horen we al vijf jaar, maar ik vind dat we niet te veel
eentonig moeten tamboereren. Lobby is erg inflatiegevoelig. We kunnen wel
constant doen wat onze leden willen, maar je moet niet de zeur uithangen in het
land. We moeten alleen tamboereren als we iets te bieden hebben. Het moet geen
huillobby zijn, maar een ruillobby. We moeten dus alleen met kritiek komen als
we ook een goede oplossing kunnen laten zien.’
Welke rol dicht u GGZ Nederland toe in de
crisisopvang?
‘Ik vind niet dat onze brancheorganisatie van bovenaf moet opleggen wat er
in een gemeente aan hulp op straat moet worden gedaan. De regie van deze
problemen moet in handen van eerstelijnsvoorzieningen liggen. Dat kan de politie
zijn of de ggd. De ggz moet wel alert zijn, want het contact van
eerstelijnsvoorzieningen met mensen die echt ggz-zorg vragen is meestal maar
zeer kort en moet snel kunnen worden doorgeleid. Deze voorzieningen voeren vaak
– noodgedwongen – te lang overleg, voornamelijk omdat er te weinig
doorplaatscapaciteit is in de tweede-lijnszorg, inclusief de ggz. Dat laatste
moeten we ons aantrekken. De convenanten die we gaan sluiten met de Raad van
Hoofdcommissarissen en de Vereniging Nederlandse Gemeenten moeten hier afspraken
over bevatten. Voor beide convenanten heb ik het initiatief mogen nemen in mijn
rol van GGZ Nederland-directeur, dus een beetje regie – zij het op brancheniveau
– nemen we toch. Dat had overigens vooral een imagotechnische achtergrond.
Hoewel we een belangrijke schakel zijn in het straatproblemenverhaal, kregen en
krijgen we vaak de zwartepiet toegespeeld. Goede convenanten kunnen voorkomen
dat we elkaar voor rotte vis uitmaken. Dat is weinig productief.’
Wat staat er de komende jaren te gebeuren?
‘Een goed lobby is nodig, met een goed product. Zo kan GGZ Nederland zich
als een soort makelaar opstellen, die geen huizen maar best practices biedt. We
moeten scouten bij alle instellingen om de best werkende projecten eruit te
halen. Hierbij stimuleer je een gezonde concurrentie. Benchmarken is een erg
belangrijke taak. Iedere instelling werkt in zijn eigen gebied, maar regio’s
waar het goed loopt zouden dat moeten overdragen naar andere gebieden. Parnassia
doet dat bijvoorbeeld heel goed. Zij gaan nu ook op de commerciële toer. De ggz
wordt een handel en GGZ Nederland moet dat stimuleren. We moeten meer als het
bedrijfsleven gaan denken. Verder wordt er al jaren gediscussieerd over de
overheveling naar het tweede compartiment. Voor onze leden heeft dat een grote
attractie: afrekenbare producten, die de sector zal halen uit de softe
geitenwollen sokken- en niet-transparante sfeer. We marcheren mee met de grote
broers van de ziekenhuizen. Dat is niet slecht voor het imago. Persoonlijk heb
ik zo mijn twijfels of het wel zo handig is snel door te stappen naar het tweede
compartiment. De ggz is de kleinste gezondheidszorgsector. Logistiek is het dan
een hele klus om straks met zowel een cure – tweede compartiment – als care –
AWBZ – vernieuwingstraject te zitten. De sector, inclusief het GGZ Nederland
bureau, moet die twee trajecten goed in de gaten gaan houden. Dat vraagt twee
keer zoveel energie als van de andere sectoren. De vermeende imagowinst
verblindt mijn sector wel eens voor de forse strategisch logistieke problemen
die dan opgelost moeten worden. Ook Napoleon en Hitler zijn uiteindelijk de
meerfrontenoorlog niet te boven gekomen.’/Ester Mijnheer