Hij beaamt dat de bureaus jeugdzorg vooral bezig zijn
geweest met het optuigen van de eigen winkel. ‘Maar dat kan je ze niet kwalijk
nemen,’ tekent Peter Lankhorst aan, ‘Vanaf de nota: ‘Regie in de Jeugdzorg’ uit
1994 was het motto: ‘Laat duizend bloemen bloeien’. En bovendien ontbrak aan die
nota een doortimmerde financiële paragraaf. Later kwam het recht op jeugdzorg in
beeld en werd de behoefte aan een meer uniforme werkwijze groot.’ Daar moet in
ieder geval aan worden gewerkt, volgens de voorzitter van het inmiddels door de
minister van VWS opgeheven Landelijk Platform Jeugdzorg. Te beginnen door voor
eens en altijd duidelijk de taak en de positie van het Bureau Jeugdzorg vast te
leggen. Want dat is volgens Lankorst het kernprobleem in het functioneren van de
bureaus: ‘De Bureaus Jeugdzorg moeten de centrale plek worden voor indicatie en
verwijzing. Ze zijn het draaipunt tussen de lokale gemeentelijke hulpnetwerken
(onderwijs, jeugdgezondheidszorg, maatschappelijk werk, jongerenwerk) en de
geïndiceerde zorg, de zwaar ambulante hulpverlening en de residentiële zorg. De
bureaus kunnen de regie voeren over het hulpverleningsproces, maar moeten zich
onthouden van het zelf geven van ambulante hulp. Want daar zijn de
hulpverleningsinstanties voor. Dan heb je meer recht van spreken tegenover de
instanties.’
Willen de bureaus Jeugdzorg wel af van de ambulante
hulpverlening?
‘Voor een deel niet, nee,’ weet Peter Lankhorst. ‘Er zijn natuurlijk de
afgelopen jaren veel hulpverleners bij de jeugdzorgbureaus ingestroomd, die zien
dat niet zitten. Daar moet dan ook door de Tweede Kamer en door het kabinet een
helder standpunt over ingenomen worden. De staatssecretaris zit wel op die lijn,
ze spreekt in haar brief aan de Tweede Kamer over dat: ‘heldere afbakening van
geïndiceerde hulp op termijn zal leiden tot een vermindering van de ambulante
hulpverlening binnen het bureau Jeugdzorg’. Ik ben benieuwd wat de Tweede Kamer
vindt.’
Overigens geeft Lankhorst toe dat hij lange tijd ook op het standpunt stond
dat de bureaus jeugdzorg zelf de licht-ambulante hulpverlening zouden moeten
doen. ‘Omdat ik ervan uit ging dat kinderen dan sneller in het – vrijwillige –
lokale hulpverleningsnetwerk terecht zouden komen en niet gelijk aan de zware
geïndiceerde zorg vast blijven haken. Maar je zag dat het uitgangspunt werd:
‘als er iets is met een kind, dan moet je bij bureau Jeugdzorg zijn’. Dat heeft
tot lange wachtlijsten bij de bureaus geleid, is nu mijn overtuiging. Die
wachtlijsten kun je dus vermijden door, als er een probleem opduikt met een
kind, eerst het lokale hulpverleningsnetwerk te gebruiken.
Een belangrijke voorwaarde voor het toespitsen van de taak van de
jeugdzorgbureaus is volgens Lankhorst dat in alle gemeenten goede lokale
voorzieningen zijn voor jeugdzorg. Dat begint al bij nul jaar:
consultatiebureaus, ouder- en kindcentra. En ze moeten samenwerken, bijvoorbeeld
het onderwijs met het jongerenwerk of met maatschappelijk werk. ‘Die voorkant,
de vrijwillige hulpverlening op gemeentelijk niveau, moet in staat zijn de
eerste hulpvraag op te pakken. Ik houd overigens mijn hart vast als gemeenten
daar straks op gaan bezuinigen.’
Het platform vindt dat de gezinsvoogd niet meer bij bureau
Jeugdzorg hoort?
‘Als de gezinsvoogd zelf stevig ingrijpt in een gezin, zoals bij het
project intensieve ambulante hulpverlening in Flevoland, dan is hij hulpverlener
en hoort niet meer bij het bureau jeugdzorg. Dat project heeft goede resultaten,
dus daar valt veel voor te zeggen. Als de gezinsvoogd alleen een
toezichthoudende functie in het gezin heeft en andere hulpinstanties laat
ingrijpen, dan is hij degene die begeleidt en dat is de kerntaak voor het bureau
jeugdzorg. Ook daar moet de Tweede Kamer een beslissing over nemen. Het zou
prettig zijn als daar een eensluidende besluit uit komt.’
De kernproblemen in de jeugdzorg zijn nog steeds niet opgelost, constateert
het Landelijk Platform Jeugdzorg in haar notitie: ‘De balans opgemaakt’. Het
duurt te lang voor de hulp wordt aangeboden en de cliënt mist een samenhangend
hulpaanbod. Er is een omslag nodig naar vraaggericht werken. Daarvoor moet in de
eerste plaats de rol van de cliënt in de jeugdzorg verstevigd worden, vindt het
Platform. ‘We hebben cliënten in onze onderzoeken zo vaak horen zeggen: ‘We
hadden aan het begin van het traject wel willen weten wat de verschillende
mogelijkheden voor hulp waren’, illustreert Peter Lankhorst. Het is belangrijk
dat hulpverleners overleggen met hun cliënten over welke hulp passend zou zijn.
‘Als cliënten een aanbod krijgen waarvan ze denken: ‘daar heb ik iets aan’, dan
zijn ze ook meer gemotiveerd en is de kans van slagen van de hulpverlening
groter.’
Het platform wil dat er cliënten de werkzaamheden van de bureaus kunnen
toetsen en dat er geïnvesteerd wordt in de oprichting van cliëntenorganisaties,
die ook inspraak hebben. Het platform suggereert zelfs om de invloed van de
cliënten te vergroten door aan hen, en niet de instellingen, het geld te geven
voor hulpverlening.
Kunnen cliënten de verantwoordelijkheid aan om de juiste zorg
te kiezen aan?
‘Niet alle cliënten zullen dat even goed kunnen’, denkt Peter Lankhorst.
‘Dan kun je cliënten daarbij ondersteunen. Maar het is nodig om bij
hulpverleners steeds te benadrukken dat de cliënt centraal staat. Zij hebben
veelal nog steeds de houding: ‘Wij hebben het beste voor met de cliënt en we
weten het beter’. Het is een soort natuurlijke reactie.’
De gezinscoach en meer drang in de hulpverlening, zijn deze
maatregelen pleisters of een echte verbetering van de
jeugdzorg?
‘Het probleem is dat de hulpverlening geen heldere afspraken maakt en zich
aan afspraken houdt. Daar zou een gezinscoach op ingezet kunnen worden. Zo
iemand moet onderdeel zijn van het lokale hulpnetwerk, niet weer een nieuwe
hulpverlener, niet persé iemand van bureau Jeugdzorg. De eerste taak van de
gezinscoach is de hulpverlening rondom het gezin structureren. En over het
Roermondse geval, daar heeft de hulpverlenende instantie een brief naar de
ouders gestuurd: ‘we proberen eerst met vrijwillige hulp tot een oplossing te
komen, anders melden we het bij de Raad voor de Kinderbescherming. Dat laatste
heeft men dus niet gedaan en de vrijwillige hulpverlening is gestopt. Een
kwestie van aan de afspraken houden dus. En over meer drang in de hulpverlening,
daar hebben we de onder toezichtstelling ots voor. Bij vrijwillige hulp is het
aanbod er vaak niet eens. Mensen willen best bijvoorbeeld
opvoedingsondersteuning hebben, maar als het niet beschikbaar is?’/Carolien
Stam