De PiëzoMethodiek bestaat uit vijf fasen. In fase nul komt er hulp van een vrijwilliger thuis, zoals een bezoekman of bezoekvrouw om te kijken wat er nodig is. De bezoekmannen- en -vrouwen spreken de taal van de bewoners, ook als dat Marokkaans of Turks is, en weten de weg in de gemeente. Ze kunnen mee naar de huisarts of het gemeenteloket om bepaalde randvoorwaarden te organiseren voor iemand al aan werk kan denken.
PiëzoCentrum
In fase één komen de deelnemers activiteiten doen in het PiëzoCentrum. Daar leren ze elkaar kennen en zetten ze de eerste stappen in hun (taal)ontwikkeling. In fase twee worden de deelnemers vrijwilliger in het PiëzoCentrum en in fase drie gaan ze vrijwilligen buiten het centrum. In de laatste fase, fase vier, worden de deelnemers klaargestoomd voor betaald werk of een opleiding.
Structuur met mens centraal
‘Het fase-systeem klinkt heel gestructureerd, maar in de praktijk stroomt iedereen in en uit op momenten die bij zijn of haar ontwikkeling en persoon passen’, vertelt Marieke van Bijnen, beleidsmedewerker van stichting Piëzo. ‘Voor sommige mensen is het al een hele overwinning dat ze naar het PiëzoCentrum komen, anderen zijn maar kort in het centrum, waar ze gewezen worden op hun opleidingsmogelijkheden in de stad.’
Ontwikkelingsgericht
Dat zijn precies al twee van de werkzame mechanismen die Movisie ontdekte bij de methodiek. De methode is ontwikkelingsgericht en de mens en diens talenten staan centraal. De ontwikkelingsgerichtheid betekent dat er duidelijke stappen zijn en alle activiteiten erop zijn gericht om iemand in zijn of haar ontwikkeling verder te helpen. Tegelijkertijd is de methode ‘mens en talent gericht’, wat wil zeggen dat de talenten en de mens centraal staat, en niet het systeem, ondanks de structuur die de methode wel heeft.
Bezoekvrouwen
De huisbezoeken van de bezoekmannen en -vrouwen lijken misschien wijkteam-activiteiten, maar deze nulde fase is ontstaan vanuit de ontdekking dat er bepaalde randvoorwaarden geregeld moeten zijn voor iemand aan werk kan denken. ‘Als er zorg nodig is voor mensen, dan wijzen wij de weg. Problematische schulden of fysieke klachten moeten eerst aangepakt worden’, vertelt Van Bijnen. ‘Anders kan iemand zich niet concentreren op de taallessen of andere ontwikkelingen.’
Integrale aanpak
‘De PiëzoMethodiek staat in sterke verbinding met andere partijen in de samenleving: huisartsen, gemeente, verzorgingstehuizen en andere hulp en ondersteuning in de wijk en de stad’, vertelt Van Bijnen. ‘In Zoetermeer is er van oudsher een sterke samenwerking tussen alle partijen. Daarom zijn er in Zoetermeer met de decentralisatie geen sociale wijkteams gekomen, maar is de samenwerking versterkt via wijkzorgnetwerken. We vinden elkaar en helpen mensen met een vraag naar de juiste instantie.’ Die integrale aanpak is het derde werkzame mechanisme die Movisie bij deze methodiek zag.
Veilige haven
In de PiëzoCentrum gebeurt het leeuwendeel van de methodiek. Mensen komen er voor activiteiten, zoals maaltijden, yogalessen, informatiebijeenkomsten over allerhande onderwerpen – van voeding tot huiselijk geweld –, computerlessen, rekenlessen en taallessen. Die activiteiten worden voor het grootste deel georganiseerd en begeleid door vrijwilligers. Van Bijnen: ‘We proberen een veilige haven te maken in de wijk.’ Movisie toonde aan de hand van onder andere interviews met de deelnemers aan dat deze centra erin slagen een veilige plek te zijn voor de deelnemers van de methodiek. ‘In zo’n omgeving gaat leren en ontwikkelen beter’, weet Van Bijnen.
Nederlandstalige omgeving
Ook zijn de centra een Nederlandstalige omgeving waar mensen merkbaar vooruit gaan in hun taalbeheersing. En ten slotte slaagt de methodiek erin om het netwerk van mensen te vergroten. Zowel in vriendschappen in de wijk als in professionele contacten via het vrijwilligers.
Maatschappelijke participatie
Movisie concludeerde dat deze zes mechanismen ervoor zorgen dat de methodiek bijdraagt aan het vergroten van maatschappelijke participatie van de deelnemers. ‘Wij willen er zijn voor alle mensen die (weer) in de maatschappij willen meedoen, maar dat om welk reden dan ook (nog) niet kunnen’, vertelt Van Bijnen. De omstandigheden waarin de methodiek is ontstaan specifiek, zijn voor Zoetermeer: een gemeente die snel groeide, waarin veel nieuwkomers en oudkomers leefden die dit zetje nodig hadden, een gemeente waarbij de samenwerking tussen hulporganisaties al sterk is en veel vrijwilligers (en organisaties) actief zijn. Desondanks denkt Van Bijnen dat de methodiek geschikt is voor alle gemeenten, als het opgepakt wordt vanuit organisaties die al in die gemeente geworteld zijn.