De moeilijkste pleeggezinnen hebben het zwaar. Stress bij pleegouders over onhanteerbare gedragsproblemen van het pleegkind zorgt er vaak voor dat zij op den duur de handdoek in de ring gooien en de plaatsing voortijdig beëindigen. Ook een zeer intensief begeleidingstraject resulteert slechts tijdelijk in stressafname bij pleegouders, zo concludeert Maaskant.
Jeugdzorgsysteem
Anne Maaskant heeft voor haar onderzoek 169 afgesloten pleegkind-dossiers bekeken. Bij 35 procent van deze dossiers werd de plaatsing ongepland werden beëindigd. ‘Slecht nieuws, want bij iedere volgende plaatsing is de slagingskans weer kleiner. Vaak verlaten pleegkinderen om treurige redenen hun biologische ouders. Hun kansen op een prettige jeugd en persoonlijke ontwikkeling zijn het grootst in een alternatieve stabiele gezinssituatie waar ze ouderfiguren hebben aan wie ze zich kunnen hechten,’ aldus Maaskant. ‘Als een eerste pleeggezinplaatsing faalt, is de kans dat het op een volgende plek lukt weer kleiner. Die kinderen worden uiteindelijk als een hete aardappel doorgeschoven binnen het jeugdzorgsysteem.’
Er zijn in Nederland nog steeds kinderen die niet in een gezin kunnen opgroeien omdat er te weinig pleegouders zijn. Vooral voor tieners is het lastig een geschikt gezin te vinden. Lees meer >>
Gezinssituatie
Naast pedagoog is Maaskant ook psycholoog. In die functie sprak ze onlangs een man wiens levensverhaal aantoont dat het schuiven in de jeugdzorg fikse negatieve gevolgen kan hebben. ‘Deze man belandde als peuter in een pleeggezin, maar de pleegouders konden zijn moeilijke gedrag niet aan en beëindigden de plaatsing toen hij acht was. Via crisisopvang, internaten, andere pleeggezinnen, jeugddetentie en een herplaatsing bij zijn biologische ouders, kwam hij als volwassene in de daklozenopvang van het Leger des Heils, onderbroken met periodes in een afkickkliniek en de gevangenis. Dat lijkt een extreem voorbeeld, maar komt helaas vaak voor. Om dat soort escalatie te voorkomen is het belangrijk kinderen zo lang mogelijk in een gezinssituatie te houden.’
Interventie
Om dit te bewerkstelligen, onderzocht Maaskant bij 86 pleegouders die dagelijks ernstige gedragsproblemen bij hun kind ervaren, of een intensieve interventie hulp kan bieden. De ouders bezochten gemiddeld eenentwintig wekelijkse trainingen gericht op het optimaliseren van hun opvoedvaardigheden. Maaskant: ‘De gedachte achter deze interventie is dat het probleemgedrag van kinderen een geschiedenis kent en niet eenvoudig is te veranderen. Maar als ouders erop vertrouwen dat zij de opvoedvaardigheden hebben om dat gedrag de baas te zijn, ervaren ze minder stress, blijft de situatie hanteerbaar en beëindigen ouders de plaatsing minder snel.’
Continuïteit
De interventie leidde tot verminderde stress bij de ouders, maar dat effect bleek niet blijvend. Vier maanden later was die reductie niet meer te meten. Een teleurstelling voor de pleegzorg, aldus Maaskant: ‘Ik had natuurlijk gehoopt dat de training pleegouders en pleegkinderen langdurig zou helpen, maar deze resultaten tonen hoe weerbarstig de realiteit is voor deze groep met de moeilijkste pleegkinderen.’ Maaskant blijft de proefpersonen overigens volgen om te kijken of de tijdelijke vermindering van stress bij pleegouders uiteindelijk toch effect heeft op de continuïteit van de pleegzorgplaatsingen.
Pleegzorgbegeleiding
Maaskant pleit voor flexibel beleid in begeleiding van pleeggezinnen. ‘Als wetenschappers kunnen we nog niet hard maken welke begeleiding de kans op voortijdig afbreken in het algemeen het meest verkleint. Luister dan vooral naar wat pleeggezinnen zelf zeggen nodig te hebben. Intensievere inzet van de standaard pleegzorgbegeleiding zou daar goed bij kunnen helpen. Als daar bovenop meer nodig is, dan moet die hulp toegankelijk zijn.’