De aangeklaagde professional in deze casus is een jeugdprofessional werkzaam in een wijkteam.
Eén van de klachten van moeder is dat de jeugdprofessional haar onvoldoende betrekt bij de hulpverlening. De jeugdprofessional verweert zich door te stellen dat een jeugdige ervan uit kan gaan dat de inhoud van gesprekken vertrouwelijk blijft, zodat een jeugdige vrijelijk zijn of haar gevoelens kan bespreken. En dat in het belang van de dochter een mate van geheimhouding is betracht. Ook stelt de jeugdprofessional dat de plicht tot informatieverstrekking in eerste instantie bij de ouders ligt.
Recht op informatie
Het College overweegt dat de moeder, als gezaghebbende ouder, in beginsel recht heeft op informatie/inlichtingen over de verleende jeugdhulp, zeker gezien de leeftijd van de dochter (onder de twaalf jaar). Op grond van artikelen 7.3.11 lid 3 en 4.1.1 lid 3 van de Jeugdwet kunnen inlichtingen slechts achterwege gelaten worden wanneer de jeugdprofessional met het verstrekken daarvan niet geacht kan worden de zorg van een goed jeugdhulpverlener in acht te nemen. Het College is het met de jeugdprofessional eens dat privacyoverwegingen daarbij een rol (kunnen) spelen.
Moeder te weinig betrokken
Concluderend is het College van mening dat de jeugdprofessional zich te algemeen op het standpunt heeft gesteld dat de privacy van de jeugdige zou rechtvaardigen om moeder geen (frequente) terugkoppeling te geven van gesprekken met haar dochter. Een dergelijke afweging dient gemotiveerd, en met de ouder gedeeld, te worden. Het College komt tot de conclusie dat de moeder onvoldoende betrokken is bij de jeugdhulp die de professional aan de dochter heeft geboden, wat een schending oplevert van artikel G (overeenstemming/ instemming omtrent hulp- en dienstverlening) van de Beroepscode en de artikelen 7.3.11 lid 1 en 2 en art 7.3.15 lid 1 van de Jeugdwet. De klacht van moeder is gegrond.
Geen maatregel
Het College ziet voldoende aanleiding om geen maatregel op te leggen. Hoewel grote waarde wordt gehecht aan het betrekken van de (gezaghebbende) ouder bij een hulpverleningstraject, is voldoende gebleken dat de jeugdprofessional het belang van de dochter voorop heeft willen stellen. Ook wordt ervan uitgegaan dat zij in toekomstige gevallen haar werkwijze aanpast zodat deze in lijn is met de professionele standaard.
Wat kunnen we van deze uitspraak leren?
- Dat het beroepsgeheim – artikel J uit de Beroepscode – belangrijk is in het contact van de professional met de minderjarige.
- Dat een beroep op privacy van de jeugdige grenzen heeft.
- Dat bij een oordeel van het tuchtrecht of de Colleges ook de Jeugdwet wordt betrokken. In dit geval gaat het om het belang van de betrokkenheid van ouders bij de hulpverlening.
- Dat een reflecterende houding van de jeugdprofessional een belangrijke rol speelt bij het al dan niet uitspreken van een maatregel.
Zaaknummer SKJ 19.513Ta.
Deze aflevering is geschreven door Lennie Haarsma. Zij is jurist en maatschappelijk werker.