De staat biedt de hulpbehoevende burger niet langer een vangnet, maar fungeert als een trampoline om hem zo snel mogelijk terug te laten stuiteren naar zelfstandigheid. Omdat politici en managers meetbare resultaten willen, kunnen ze niks met de burger als onderdeel van een gemeenschap. Mensen moeten zich gedragen als consumenten. Ze moeten bereid zijn te veranderen, desnoods te verhuizen, om hun persoonlijke mogelijkheden te vergroten. En dus moeten ze bereid zijn meer los te staan van hun buren, hun gemeenschap. Tegelijkertijd vinden hulpverleningsrelaties steeds meer plaats op contractbasis: de publieke sector biedt hulp, maar stelt daar forse eisen tegenover.
Bill Jordan, professor Sociaal Beleid aan de Universiteiten van Exeter, schetst het huidige beleid van de verzorgingsstaat als Tough Love – liefde met een harde hand. Jordan staat op zich een harde aanpak voor, maar volgens hem is de commercialisering, privatisering en individualisering van de verzorgingsstaat volkomen doorgeschoten. ‘Het gebeurt steeds meer dat er allerlei eisen worden gesteld, terwijl er niets voor de mensen wordt gedaan. Terwijl de publieke sector er juist zou moeten zijn voor de groep die het meest op hun omgeving is aangewezen, zoals ouderen, mensen met een handicap, hulp behoevende gezinnen met kinderen.’
Wil het sociaal werk toekomst hebben, dan zal het zich volgens Bill Jordan continu moeten richten op de onderlinge afhankelijkheid van mensen. In de beeldspraak blijvend van Tough Love vraagt Jordan – die zijn visie uiteen zet tijdens het congres ‘Professionals between people and policy’ op 7 oktober in Amsterdam – zich wel af de liefde is gebleven. ‘Zelf heb ik tientallen jaren de rol van sociaal werker vervult. Ik stond als redelijk hard bekend. Ik eiste veel van mensen. Midden in de nacht, kerstnacht nog wel, werd ik eens opgeroepen voor een crisis in een gezin. Het feit dat je daar bent, op dat moment, geeft je het recht om eisen te stellen. Je kunt je dan permitteren om te zeggen: “waarom maak je er verdomme zo’n puinhoop van op kerstavond”. Maar als je niks te bieden hebt, is het stellen van eisen ook nutteloos.’
Burger als project
Ondertussen doet het marktdenken steeds meer zijn intrede in de sociale sector, zowel in het Verenigd Koninkrijk als in Nederland. In haar boek ‘Mondige burgers, getemde professionals’ schreef Tweede Kamerlid Evelien Tonkens daarover: ‘Marktdenken doet cliënten en professionals geen recht en roept zelfs het slechtste in ze op. Cliënten worden brutale zeurpieten en professionals worden boekhouders en leugenaars.’
De constatering doet Jordan smakelijk lachen. ‘Kernachtig geformuleerd en nogal sterk uitgedrukt. Ik zie het zelf binnen een bredere trend. Vroeger was er het idee dat burgerschap had met de onderlinge afhankelijkheid van een groep mensen binnen een gemeenschap. Maar nu is de opvatting dat burgerschap een individueel contract is tussen de staat en de burger. Iedere burger wordt gezien als een project, met als taak zichzelf te transformeren tot een autonoom, mobiel en financieel onafhankelijk persoon. De staat maakt alleen uitzonderingen voor mensen die wel pogingen doen hun doel te bereiken, maar daar niet in slagen door oorzaken die buiten hun directe invloed liggen. Dat leidt ertoe dat mensen zich óf als winkelend publiek in een supermarkt gedragen en uit de publieke sector halen wat van hun gading is, óf zich gedragen als mensen die verschrikkelijke ziektes of onoverkomelijke handicaps hebben en dus echt niet zonder steun door het leven kunnen gaan. Het bewustzijn dat we allemaal onderling afhankelijk zijn, zijn we volledig kwijtgeraakt. Of beter: de taal waarin we dat kunnen uitdrukken. Het is juist belangrijk dat onze onderlinge afhankelijkheid voortdurend erkend en herkend wordt. Dat we elkaar van alles te bieden hebben, van elkaar kunnen leren.’
Publiek domein
‘Er is voor instanties geen reden om sociaal werkers in dienst te hebben,’ meent Jordan, ‘tenzij ze de onderlinge afhankelijkheid van mensen als hoofdtaak van deze professionals beschouwen.’ Hij constateert dat nu steeds meer sociaal werkers de sector de rug toe keren, terwijl het steeds moeilijker wordt mensen voor het welzijnswerk aan te trekken. Tevens wijst Jordan erop dat het Verenigd Koninkrijk steeds meer mensen uit het buitenland haalt om in de publieke sector te werken. ‘De helft van de nieuwe werknemers in de zorg komt al van overzee. Dat is bizar. De publieke sector is de ziel van een nationaal-politieke gemeenschap. Het is de ruimte waarin burgers hun burgerschap beleven. Als we die plek moeten vullen met mensen uit andere culturen en andere politieke systemen, dan kan de zorgsector en de publieke sector duidelijk niet meer deze plek zijn. Ik wil niet zeggen dat de buitenlandse werknemers geen waardevolle bijdrage leveren. Maar het maakt duidelijk dat het sociale belang van het publieke domein een sterke verschuiving doormaakt.’
Jordan verzet zich ook tegen een andere tendens, namelijk dat sociaal werk steeds meer evidence based moet zijn. Professionals moeten steeds meer gebruik maken van methodieken waarvan bewezen is dat zij vruchten af werpen. In zijn boek ‘Tough Love’ (2001) stelt Jordan: ‘Veel zaken die doorgaan voor evidence based werken, komen voort uit smalle studies naar bepaalde aanpakken die sociaal werk zien als een klein pakketje antwoorden op hulpvragen. Deze kunnen afgebroken worden tot specifieke elementen en kunnen vervolgens opnieuw worden gemixt in verschillende vormen, als een soort wonderdrankje tegen alle kwalen.’
‘Beleidsmakers en managers in de publieke sector,’ vervolgt Jordan, ‘gaan er in hun topdown-benadering vanuit dat er standaardoplossingen voor standaardproblemen zijn. Bij de beoordeling of hulpverleningsprogramma’s succesvol zijn geweest, staat de vraag centraal of ze voldaan hebben aan vooraf gestelde doelen zoals ze die zelf hebben geformuleerd. De wensen van de collectieve én de individuele gebruikers van de diensten spelen daar zelden een rol in. Als we de wensen van de hulpvragers zelf als uitgangspunt namen voor hulpverlening, zou dat hele andere kennis, een hele andere evidence base opleveren. De uiteindelijke evaluatie zou iets tussen de sociaal werker en de hulpvrager moeten zijn, terwijl die nu op politiek en bestuurlijk niveau plaatsvindt.’
Volgens Jordan staat de sociaal werker momenteel voor een dilemma. Moet hij meegaan in de ‘Tough Love’-ontwikkeling, meedoen met het sluiten van contracten met hulpvragers, voldoen aan prestatieafspraken, werken met evidence-based methodieken en gaandeweg proberen de scherpe kantjes ervan af te halen? Of is het tijd dat de professionals in het sociaal werk zich tegen deze ontwikkelingen keren? ‘Daar heb ik geen standaardstrategie voor,’ zegt de professor. ‘In het Verenigd Koninkrijk is het wellicht moeilijker voor de sociaal werker. Die is veelal in loondienst van de overheid. De tegengeluiden zijn vooral te horen vanuit het vrijwilligerswerk. In Nederland komt het sociaal werk voort uit het vrijwilligerswerk, uit het particulier initiatief, met overheidssubsidie. De sociaal werker is in Nederland geen ambtenaar en kan zich wellicht beter ontworstelen aan de bureaucratie, de strikte regelgeving, de standaardhulpverlening.’
Toch vermoedt Jordan dat de ‘Tough Love’-aanpak steeds sterkere vormen zal aannemen, ook in Nederland. ‘De wind waait uit het westen. Het begint in de Verenigde Staten, dan komt het naar het Verenigd Koninkrijk en uiteindelijk naar landen als Nederland en Duitsland. Je houdt het niet tegen.’