Een school die de gaten moet dichten tussen onderwijs-
en welzijnsvoorzieningen, om de onderwijsachterstanden weg te werken en ouders
te ondersteunen. Vader en moeder volgen cursussen, zoon krijgt na schooltijd
blokfluitles en de jongste van het gezin zit in de peuterspeelzaal. En dat
allemaal in één brede school.
Zes jaar geleden werden de eerste ideeën over de brede school van Groningen
gelanceerd, de vensterschool. Het moest een prototype worden van een nieuwe
trend: de school staat centraal en andere vormen van educatie en welzijnswerk
komen er naar toe. Een samenwerkingsverband tussen onder andere
peuterspeelzalen, basisscholen, bibliotheken, sociaal-cultureel werk,
sportverenigingen en volwasseneneducatie. De samenwerking, al dan niet in één
gebouw, moest een omgeving creëren voor kinderen van nul tot vijftien jaar, die
door onder andere naschoolse activiteiten zou zorgen voor een betere
ontwikkeling van kinderen. Niet verwonderlijk dat Groningen hierin het voortouw
nam. In 1995 lag het gemiddelde inkomen van de inwoners aanzienlijk lager dan in
de rest van Nederland, door de hoge werkloosheid van vijfentwintig procent.
Nu, vijf jaar na de opening van de eerste vensterscholen in Groningen, kan
de balans worden opgemaakt. Louise Schaapveld, projectleider van de
vensterscholen, spreekt van een succes, maar dan wel een succes waar de
vensterscholen aan ten onder dreigen te gaan.
‘Het lijkt wel of het succes ons nekt. Voor de sportverenigingen zijn
wachtlijsten en ook de muzieklessen zitten vol. Hoewel het kabinet de brede
school de hemel in prijst, merken we daar financieel niets van. Dat stoort me
enorm. Eerst stimuleren we de kinderen om deel te nemen aan de activiteiten om
vervolgens te moeten zeggen dat er geen plaats voor ze is. Het rijk bemoeit zich
er niet mee en dat wordt nu wel eens tijd.’
Voor de negen vensterscholen stelt de gemeente dit jaar 2,1 miljoen
gulden beschikbaar. Schaapveld: ‘Het scheelt dat we met bestaand werk te maken
hebben. Maar het gaat om het veranderen van de organisatie, en daar is wel veel
menskracht voor nodig. Ook goed wetenschappelijk onderzoek is noodzakelijk. Van
alle kanten uit de politiek horen we hoe goed de brede school wel niet is, maar
geld? Wellicht heeft het te maken met de vraag uit welk potje het moet komen:
Onderwijs, Welzijn of Grotestedenbeleid? De ministeries schuiven het van zich
af. Het lijkt of het kabinet alleen met geld komt om impulsen af te geven, maar
het verder ontwikkelen moet je helemaal zelf doen. Zo is gebleken dat het gebouw
van de vensterschool erg belangrijk is, maar dan moet daar wel geld voor zijn.
Gelukkig zal de Commissie Dagarrangementen zich ermee gaan bemoeien.’
Samenwerking
Inmiddels zijn er negen vensterscholen in Groningen en in januari 2002
zal de tiende van start gaan. In 1997 is besloten dat elke wijk in de stad een
eigen vensterschool krijgt. Volgens de projectleider is bewust gekozen om door
te gaan met het opzetten van nieuwe vensterscholen in plaats van eerst de
bestaande scholen verder te ontwikkelen. ‘We hebben extra geld gekregen om een
nieuwe school op te zetten, dus dat moet je dan ook niet laten. Het gaat erom
dat we de dingen dóen. Je hoeft niet eerst alles op alle fronten compleet uit te
denken. Het gaat om de innovatie en de samenwerkingsverbanden. Als we alles van
tevoren hadden doorgesproken op alle niveaus, dan was de vensterschool nooit van
start gegaan.’
Schaapveld vindt dat de samenwerking erg goed verloopt. ‘Natuurlijk
zijn er wel eens meningsverschillen, maar het einddoel is voor alle betrokkenen
gelijk. Het is ook nog nooit zo uit de hand gelopen dat een instelling zich
heeft teruggetrokken.’Samenwerking kan ook tot verrassende ideeën leiden. Zo
was de opvang tussen de middag op school altijd een probleem. Niemand bleek zich
hier verantwoordelijk voor te voelen. Nu blijken de instellingen die betrokken
zijn bij de Vensterschool het zich toch aan te trekken. Scholen en buurtcentra
buigen zich over het probleem en proberen met oplossingen te komen. Schaapveld:
‘Het is nu echt ons pakkie-an geworden. We steken de koppen bij elkaar en er
komen verrassende ideeën. Klassenassistenten en medewerkers van de
peuterspeelzalen blijven bijvoorbeeld even wat langer doorwerken, zodat de
opvang geregeld is. Verder heeft elke vensterschool een plangroep, waar alle
meewerkende instellingen in vertegenwoordigd zijn. Ook hier ontstaan spontaan
werkgroepen voor bijvoorbeeld naschoolse activiteiten en ouderbetrokkenheid.’
Werkdruk
De kritiek op de als maar stijgende werkdruk van leerkrachten die
werkzaam zijn op een vensterschool, is volgens de projectleider niet gegrond.
‘Men denkt dat met de uitbreiding van de faciliteiten, ook de taken van een
leerkracht enorm toenemen. Dat is een misverstand. Doordat alles onder één dak
valt, kan er veel efficiënter worden gewerkt. De lijnen zijn veel korter
geworden. Bovendien hebben de leerkrachten een consultatieteam achter zich
staan, waar ze met problemen naar toe kunnen.’
Dit team bestaat uit een interne begeleider, de
schoolbegeleidingsdienst, een jeugdarts van de GGD en een maatschappelijk
werker. Leerkrachten of medewerkers van de peuterspeelzaal die problemen
constateren bij een kind kunnen naar dit team toe gaan, waar vastgesteld wordt
hoe groot het probleem is en naar wie het kind eventueel doorverwezen kan
worden. Dit gebeurt altijd in overleg met de ouders. Schaapveld: ‘Over het
algemeen wordt dat als zeer positief ervaren. Dat is bijvoorbeeld ook te zien
aan het verminderde ziekteverzuim. De druk wordt minder. Signalen komen snel
naar voren en er kan meteen wat aan worden gedaan.’
Na het eerste lustrum zijn er nieuwe punten waar de projectleider meer
aandacht aan wil besteden. Zo wil ze bekijken welk pedagogisch klimaat er in de
scholen heerst: hoe om te gaan met de kinderen en onderzoeken welke huisregels
er gelden. ‘Voor kinderen is dit bijvoorbeeld even wennen. Als een kind in de
naschoolse activiteiten rottigheid uithaalt, dan is dat ook meteen bij de school
bekend. Wanneer een kind tijdens de blokfluitles vervelend is, kan de leerkracht
hem daar op aanspreken. Dat is ook een doel van de vensterschool: een kind is
nooit anoniem.’
Het hoofddoel van de vensterschool is het bevorderen van de
maatschappelijke participatie van ouders en kinderen. ‘Het is natuurlijk nooit
wetenschappelijk te bewijzen, maar wij gaan er van uit dat als de omgeving
optimaal is, het leerproces ook beter gaat. De gebouwen en de instellingen
werken hier aan mee. Zo hebben we in een vensterschool een spel- en
opvoedwinkel, waar allochtone moeders gemakkelijk binnenlopen. Via deze winkels
zijn er moeders die zich aanmelden voor een cursus Nederlands. Een vensterschool
motiveert ouders om langer te blijven dan strikt noodzakelijk. Ze raken meer
betrokken bij de school en dat stimuleert ze om zelf ook binnen te lopen. Ouders
zetten hun kind niet alleen maar voor de deur af, maar komen ook in de school en
praten meer met elkaar en met het onderwijzend personeel.’
Voor de ouders die niet zo gemakkelijk binnen komen, worden soms
trucjes bedacht. Zo worden er in scholen tentoonstellingen gehouden, er komen
zitjes in de hal en er is ook een voorbeeld van kraampjes waar vrijwilligers
worden geworven. ‘Zijn de ouders eenmaal binnen, dan kijken ze ook of er
interessante cursussen zijn,’ aldus Schaapveld.
Zwakke schakels
Over het algemeen mogen de vensterscholen een succes zijn, er zijn ook
onderdelen die minder goed lopen. Zo is het ondanks de speciale jeugdteams
moeilijk om jongeren te bereiken die naar het voortgezet onderwijs gaan. De
overgang van het basisonderwijs naar het voortgezet onderwijs is volgens de
projectleider niet soepeler geworden. ‘We moeten ons dan ook afvragen of we hier
mee door moeten gaan.’ Ook de samenwerking tussen de verschillende brede scholen
zou volgens Schaapveld beter kunnen. ‘Toch blijft de zwakste schakel de
jeugdzorg. De situatie in de jeugdzorg is zo gespannen, dat de rek er uit is. We
kunnen de hulpverleners daar niet vragen om hun werk anders aan te pakken of
anders te organiseren. De werkdruk is te hoog om veranderingen aan te kunnen. Er
zal eerst wat gedaan moeten worden aan de wachtlijsten willen we beter kunnen
samenwerken om de zorg zo optimaal mogelijk te maken.’/Ester
Mijnheer