Albert Mulder ontwikkelde in het verleden verschillende
protocollen voor scholen over hulpverlening wanneer er een kind overlijdt of
seksueel misbruikt blijkt te zijn. In de zaak Sybine Jansons was het zijn taak
ervoor te zorgen dat procedures en protocollen in werking traden op het moment
dat het nodig was.’De vermissing van een kind leidt tot grote onrust in een
lokale samenleving,’ vertelt Mulder. ‘Gevoelens van machteloosheid, van gebrek
aan controle over de situatie, overheersen. Het is heel belangrijk de mensen dat
gevoel van controle terug te geven. Het geven van informatie is daarbij van
cruciaal belang. Doe je dat niet, dan ontstaan er geruchtenstromen die voor meer
onrust zorgen. Je moet laten zien wat je doet, wie erbij betrokken zijn, welke
strategieën gehanteerd worden.”Zolang de situatie crisisachtig was, hebben
we via de locale media ieder stukje informatie en iedere ontwikkeling aan de
mensen doorgegeven. Via de scholen hebben we kinderen brieven meegegeven waarin
werd verteld wat de school deed, wie de contactpersoon was en wat ouders zelf
konden doen als er onrust in het gezin zou ontstaan. De hulpverleningsinstanties
hebben we op de hoogte gesteld van de effecten die zo’n vermissing op termijn
kan hebben. Mensen die met een vermissing te maken krijgen, gaan door
verschillende fasen van machteloosheid, woede, verdriet, depressiviteit. Dat
zijn hele normale reacties en niets om je zorgen over te maken, zolang ze maar
bespreekbaar zijn. Maar zon situatie kan ook emoties losmaken bij mensen die
iets heel anders hebben meegemaakt. Ook daar moeten de instanties dan op
berekend zijn. Negentig procent van de mensen komt goed door een rouwproces
heen. Een deel van hen krijgt echter wel sterke psychosociale problemen die niet
zonder meer voorbij gaan. We hebben dan ook met hulpverleningsinstanties
afgesproken dat ze capaciteit daarvoor reserveren. Als je daar geen rekening mee
houdt, krijg je een ramp na de ramp.’
Over vermissing bestaat nauwelijks literatuur. Waar moet je je
dan op baseren?
‘Er zijn wel protocollen over dood, rouw en calamiteiten. Wat we hebben
gedaan is het hele protocol in werking stellen waarin we er rekening mee hielden
dat Sybine was overleden. Dat betekende dat er mensen beschikbaar moesten zijn
om mee te praten, dat er stilte-lokalen in de scholen werden ingericht waar
mensen zich konden terugtrekken of met een vertrouwenspersoon konden praten, en
dat er de mogelijkheid was voor ouders en kinderen om groepsgesprekken te houden
onder begeleiding van de Riagg.’
Vriendinnen van Sybine verklaarden op tv dat hun verteld was
dat ze hoop moesten houden dat ze levend terug zou komen.
‘Op individueel niveau is het belangrijk hoop te houden, positieve
verwachtingen te koesteren. Als je je negatief instelt, loop je een grotere kans
op stressverschijnselen en depressies. Je moet pas aan het rouwproces beginnen
als er iets te rouwen valt. Niet eerder. Maar de hele structuur van de
hulpverlening moest intussen wel zo worden opgezet dat alles paraat was als
bekend werd dat het meisje niet meer leefde. Dat was immers de situatie die
reëel te verwachten was. We hebben het systeem ingesteld op verschillende
verwachtingen en het individu op de hoop.’
Waarin verschilt de hulpverlening bij de dood van een kind van
die na vermissing?
‘Toen Sybine verdween hebben we verschillende opties tegen het licht
gehouden. We hebben steeds de mogelijkheid open gehouden dat ze was weggelopen,
hoe onwaarschijnlijk dat ook leek. Als ze dan zou terugkomen, zou de blijdschap
natuurlijk overheersen. Vervolgens moet je dan iets doen aan de reden waarom ze
weggelopen was. De tweede optie was dat ze levend zou worden gevonden en
slachtoffer was van een misdrijf. Dan zou je de gevoelens van verdriet en woede
over wat haar was aangedaan moeten bekrachtigen en natuurlijk ook blijdschap
tonen dat ze terug is. Als ze dood zou worden gevonden, heb je te maken met het
verdriet en de woede van de omgeving van het meisje. Dan moet de hulpverlening
daarop inspelen en starten de processen van rouw en afscheid. De laatste
mogelijkheid was dat ze blijvend of voor lange tijd vermist zou zijn. Dat is de
minst verkiesbare situatie. Je kunt geen afscheid nemen. Iedere keer dat de
telefoon gaat, iedere glimp van een kind dat op haar lijkt, activeert de emoties
weer. Vermissing is heel moeilijk te verteren. Dood is duidelijk en daar kun je
in de hulpverlening iets mee, hoe hard dat ook klinkt.’
Kende u Sybine persoonlijk?
‘Nee. Vanuit mijn positie mag ik daar blij om zijn. Ik kom regelmatig in
aanraking met nare gevallen. Het is dan beter als je geen persoonlijke band met
de betrokkene hebt gehad. Anders zou ik in al die gevallen een persoonlijk
rouwproces moeten doorlopen. De kans is groot dat ik daar op den duur niet
gezond bij zou blijven.’
Wat deed het u toen u hoorde dat ze was
gevonden?
‘Ik was er vanuit mijn adviserende taak, gericht op het groepswelzijn, op
enige afstand bij betrokken. Maar toch ben je er ieder moment van de dag mee
bezig. Mijn mobiele telefoon stond steeds aan of stand-by. Je bent steeds aan
het wachten op dat ene telefoontje. Dat wil je ook krijgen. Pas dan kun je
beginnen met het afscheid, met het afhandelen. Ook als dienstverlener voel je
die machteloosheid zolang er niets bekend is. Dat geldt ook sterk voor de
anderen die erbij betrokken waren. De politie-agenten en de therapeuten. Voor
hen bestond ook de noodzaak afscheid te nemen van Sybine, zodat ze iets konden
afsluiten en verder konden gaan. Zij gaan ook door fasen van rouw. Velen van hen
zijn ook naar de begrafenis geweest. Dat was heel emotioneel.’
Is het hulpverleningsproces goed verlopen? Zijn er zaken die u
een volgende keer anders zou aanpakken?
‘Wat mij vanaf de dag van de vermissing trof, is de hoge mate van
professionaliteit van werkelijk iedereen die erbij betrokken was. Lokale en
regionale plannen voor rampenbestrijding traden vlekkeloos in werking. Ik heb
ook grote bewondering voor de manier waarop de scholen het hebben aangepakt.
Anderhalve dag na de vermissing zaten alle directeuren om acht uur ‘s morgens op
het gemeentehuis om te bespreken wat ze konden doen voor de leerlingen en de
ouders. De manier waarop de uitvaartplechtigheid was georganiseerd was eveneens
erg goed. Niet alleen was er een zaal beschikbaar waar 1400 mensen in konden,
met alle bijbehorende faciliteiten, ook alle activiteiten rond opvang,
crisisteams van de Riagg en EHBO waren bijzonder goed op elkaar afgestemd. Er
zijn hooguit wat details die we nog moeten bespreken.’
Heeft deze zaak uw kijk op uw werk
veranderd?
‘Dat niet, maar het heeft me wel weer duidelijk gemaakt dat je als
hulpverlener geen toverstok hebt waarmee je een nare situatie in een mooie kunt
veranderen. Je bent alleen bezig met negatieve gevolgen te beperken. Dat is een
andere rol dan die van de politie of van medische hulpverleners. Die trachten
wel een positieve wending te geven aan een negatieve situatie. Bijvoorbeeld door
het meisje te vinden. Of door een zieke te genezen of een wond te helen. Wij
kunnen slechts proberen schade te beperken of te voorkomen.’/Eric de
Kluis