Voordat psychotherapeut/psycholoog Indra Boedjarath
eind vorig jaar een eigen praktijk in Den Haag startte, werkte ze onder meer bij
de Riagg Rijnmond Noord-West als hoofd van de afdeling Transculturele
Hulpverlening. Het werk, dat volgens haar uniek is binnen de Riagg’s in
Nederland, richtte zich specifiek op de hulpverlening aan allochtonen. Ook
verdiepte de psychotherapeut zich in de problemen die samenhangen met migratie.
Omdat de Hindoestaanse Indra Boedjarath zelf op achtjarige leeftijd met haar
ouders uit Suriname naar Nederland kwam, weet ze wat het is om zo’n
‘cultuurshock’ te ondergaan. Over de problemen die samenhangen met een overgang
naar een andere cultuur en het aanbod van de ggz schreef ze met een aantal
collega’s een manifest. Daarin wordt een nogal somber beeld geschetst van de
situatie waarin vele migranten in Nederland verkeren en de invloed daarvan op
hun geestelijke gezondheid. Volgens de schrijvers stranden veel initiatieven in
de migrantenhulpverlening op geldgebrek, onvoldoende inbedding van de resultaten
in het beleid of vertrek van projectmedewerkers. Ook signaleren zij een
maatschappelijke tweedeling in de ggz: de zorgvraag en -consumptie van
allochtonen nemen toe, terwijl hun gemiddelde behandelduur veel korter is dan
die van autochtonen. ‘Na een kwart eeuw migrantenhulpverlening is het beeld
hoofdzakelijk negatief,’ stellen de auteurs. ‘Daarnaast wordt de
tekortschietende hulpverlening verklaard door onveranderlijk geachte culturele
of etnische kenmerken.’
Is het werkelijk zó somber gesteld met migranten in de
ggz?‘Rondom de publicatie in 1990 van het manifest ‘De
dilemma’s’, waarin de Riagg’s in de grote steden duidelijk maakten dat de
leefsituatie van migranten een wezenlijke rol speelt bij psychische problemen,
kwam er veel aandacht van de overheid en de media voor dit thema. Maar van een
goed transcultureel beleid is nooit sprake geweest. Dit moet namelijk
doorsijpelen in alle niveaus van de instelling en niet alleen in het contact
tussen hulpverlener en cliënt. Aan de andere kant zijn er best goede
voorbeelden, zoals de Riagg in Utrecht, die inmiddels 25 procent van het
bijscholingsbudget heeft gereserveerd voor trans- of interculturele
hulpverlening.’
Wat moet er veranderen in de ggz om de hulpverlening wel te
laten aansluiten op de vraag van allochtonen?‘Grofweg: het ter
discussie stellen van vanzelfsprekendheden. Waarom duurt een sessie bijvoorbeeld
niet langer dan drie kwartier als iemand daar behoefte aan heeft? Ook
inhoudelijk kunnen we onze westerse manier van werken ter discussie stellen. Als
we meer rekening houden met de diversiteit aan culturele normen en waarden van
cliënten kan dat zowel het professionele als het persoonlijke leven van de
hulpverlener verrijken. Maar zowel autochtone als allochtone hulpverleners
hebben nog te weinig oog voor de kracht van de culturele achtergrond van een
cliënt. Dat onderkennen zie ik als een positieve kant van het werken met mensen
vanuit vele culturen.’
Een stad als Rotterdam kent 156 nationaliteiten. Het is toch
onmogelijk om je als hulpverlener in een grote stad te verdiepen in al die
verschillende achtergronden en culturen?‘Het is lastig, maar
niet onmogelijk. Ik krijg in mijn praktijk ook mensen van zeer veel
verschillende nationaliteiten. Zeventig procent is allochtoon. De eerste keer
dat ik een cliënt uit Abchazië op bezoek kreeg, wist ik echt niet waar dat land
lag. Ogenschijnlijk ligt die achtergrond van zo’n persoon dan heel ver van me
af, maar met iedereen is contact te maken. Je moet de vaardigheden hebben om
verschillen te kunnen overbruggen. Dat is de essentie, terwijl je natuurlijk ook
een goede tolk moet hebben.’
Het taalprobleem is wellicht een oorzaak voor het feit dat
allochtone cliënten eerder afhaken of geen contact maken met de hulpverlening.
Hoe lost u dat op?‘Er zijn hele goede tolkencentra die hun
diensten hebben afgestemd op medisch-somatische en psychische indicaties. Die
diensten zijn bovendien gratis beschikbaar, maar er wordt nog heel weinig
gebruik van gemaakt. In de primaire hulpverlening in de ggz werkt de
onbekendheid hiermee bijvoorbeeld drempelverhogend. Het ‘anders zijn’ wordt vaak
geïnterpreteerd als ‘onbenaderbaar’. De hulpverleners zijn ook niet in staat om
de geleerde westerse theorieën en methodieken in de psychiatrie te vertalen naar
bevolkingsgroepen uit totaal andere culturen.Het vergt veel creativiteit en
flexibiliteit van een hulpverlener om daarmee uit de voeten te kunnen. Als ik
een cliënt niet kan verstaan en ook de tolk er niet goed uitkomt, vraag ik
bijvoorbeeld om een tekening te maken van hetgeen de ander voelt of wil zeggen.
Het is toch ook een uitdaging om die cliënt vanuit een hele andere cultuur te
kunnen helpen?’
Waar moet de ggz alert op zijn bij hulpverlening aan allochtone
Nederlanders?‘Altijd iemand zien vanuit zijn of haar context,
maar dat geldt ook voor autochtonen. We roepen wel dat we dat doen, maar net
zoals in de somatische zorg wordt een cliënt of patiënt vaak behandeld voor een
specifiek probleem: ‘Het gebroken been komt binnen’, om het even te chargeren.
Er wordt vanuit het individu maar naar één aandoening gekeken, maar bij
allochtone cliënten – vooral bij de oudere generatie – is de omgeving juist heel
belangrijk. Hun identiteit wordt gevormd vanuit de groep of familie waartoe zij
behoren. Als je dan iemand alleen als individu benadert en behandelt, voelt hij
of zij zich noch begrepen, noch erkend.’
Alhoewel u zelf van allochtone afkomst bent, zegt men dat
hulpverleners vanuit andere culturen moeilijk zijn te vinden. Hoe kijkt u tegen
dat probleem aan?‘Wellicht moeten er andere kanalen gebruikt
worden om hulpverleners te vinden. Zelf zit ik met collega’s in een netwerk, de
Stichting IGGZ (Interculturele Geestelijke Gezondheidszorg). Het is een soort
denktank en vanuit die club hebben we het manifest geschreven. Maar we gebruiken
de onderlinge contacten ook om te wijzen op vacatures in het land. We zoeken dan
in onze eigen omgeving naar iemand die aan het profiel voldoet. Dat werkt vaak
beter dan een advertentie. Overigens merkte ik bij de Riagg in Rijnmond ook dat
de aanwezigheid van allochtone hulpverleners zowel naar het personeel als naar
de cliënten een positieve uitstraling heeft. De afstand tot andere culturen
binnen de instelling wordt kleiner en dat verlaagt weer de drempel voor cliënten
om bij die instelling hulp te zoeken. Het gaat om wederzijdse beïnvloeding, want
de hulpverlening hoeft zich natuurlijk niet alleen maar aan te passen aan de
allochtone cliënt.’/Mariëtte Seysener