Het Groningse pilotproject ‘De Overstap’, één van de
eerste in zijn soort, is dit jaar stopgezet. Gealarmeerd door 45 procent
schooluitval in het middelbaar beroepsonderwijs (mbo) werd het project – dat nu
meer informeel vervolgd zal worden – in 1993 in het leven geroepen. Doel: het
moest de aansluiting tussen het huidige vmbo en het mbo verbeteren. Nieuwe
cijfers over schooluitval zijn nog niet bekend, maar komen er binnenkort aan.
Ondertussen kenschetste het Sociaal Cultureel Planbureau (SCP) het nieuwe
schooltype in een recent rapport over sociale samenhang als mislukt. Er zouden
te veel probleemleerlingen op zitten en de uitval zou te hoog zijn. Grofweg is
het vmbo, waar zestig procent van alle leerlingen op zitten, een samentrekking
van de mavo (voortgezet onderwijs) en het voorbereidend beroepsonderwijs. Met
een vmbo-diploma kan iemand naar het mbo of de havo. Ook staat het vmbo voor een
nieuwe zorgstructuur voor probleemleerlingen waarbij vroegere voorzieningen –
zoals het individueel voorbereidend beroepsonderwijs (ivbo) – zijn vervallen.
Nieuw zijn zogeheten zorgteams waarin verschillende beroepsgroepen – van
leerplichtambtenaar tot maatschappelijk werker en ggd’er – regelmatig met elkaar
overleggen over probleemleerlingen.
Doodziek
‘De verwachting was dat sinds de invoering van het vmbo de instroom van
voortijdig schoolverlaters naar beneden zou gaan. Maar in mijn groepen is er
geen sprake van dat het aantal minder wordt,’ zegt Machiel Jonker. Hij is
afdelingsmanager van de unit educatie van de Groningse mbo-school het
Noorderpoortcollege. Sinds jaar en dag werkt hij daar met name met voortijdig
schoolverlaters. In totaal heeft de mbo-school dit jaar een instroom van
vierhonderd van hen. Ruim honderd leerlingen komen uit het speciaal onderwijs,
de rest komt van het vmbo. Volgens Jonker, die de conclusies van het SCP
onderschrijft, is het vmbo onder meer door de mand gevallen vanwege het
pedagogische klimaat aldaar. ‘Het is allemaal te theoretisch, te schools. Maar
de leerlingen de leerlingen die willen doorstromen naar het mbo zijn veelal
praktijkgericht. Mijn ervaring is dat leerlingen, ook wanneer ze hier
theorielessen volgen, hun motivatie halen uit de praktijk. De meeste zijn
inmiddels doodziek van school.’ Wat keuzemogelijkheden betreft, is de leerling
volgens Jonker op het vmbo ook niet goed af. ‘Daar zijn alleen vrij globale
richtingen te kiezen, terwijl een leerling bij ons zestien mogelijkheden heeft.
Neem een richting als techniek op het vmbo. Daar heb je totaal verschillende
leerlingen tussen, mensen die bij ons voor bouw of voor installatietechniek
kunnen kiezen.’ Jonker pleit voor een hechtere samenwerking tussen vmbo-scholen
en Regionale Opleidingscentra waar de mbo-scholen deel van uitmaken. Maar het is
daarbij een obstakel dat docenten niet uitgewisseld worden en dat er geen
geldstromen tussen de verschillende schooltypen lopen. ‘Deels mag het niet van
de minister. Maar ook willen de scholen daar niet aan. Zij vinden dat het vmbo
meer tijd gegund moet worden omdat het nog maar twee jaar bestaat.’
Nieuwetijdskinderen
Omdat een deel van de vroegere zorgstructuur is afgebouwd ten faveure
van het vmbo, huizen er nu relatief veel probleemleerlingen op dit schooltype.
Deze zouden zoveel aandacht vragen dat andere vmbo-leerlingen ondergesneeuwd
raken. ‘Ook volgen de leerlingen van het oude ivbo een basisberoepsgerichte
leerweg in het vmbo,’ aldus Piet de Boer docent van vmbo-school De Vinkenborgh
en één van de initiatiefnemers van De Overstap. ‘Maar deze is echter boven hun
niveau. Dan dreigt ongemotiveerdheid, verzuim en vroegtijdig school
verlaten.’
Tineke van Geffen van het Alfa College, met het Noorderpoortcollege een
grote mbo-school in Groningen, benoemt nog andere punten. ‘Zo mag je maximaal
vijf jaar over het vmbo doen, en dan moet je op je 18e een startkwalificatie
gehaald hebben. Dat is vrij hoog gegrepen. Ook zijn de klassen soms absurd
groot, terwijl sommige leerlingen daar helemaal niet in passen.’ Aan de andere
kant merkt Van Geffen dat het aantal zogeheten ‘nieuwetijdskinderen’ (met
bijvoorbeeld adhd, pdd nos of autistische aandoeningen) toeneemt.
‘De uitval ligt bij ons rond de tien procent,’ zo luiden de berichten van
het onderdeel O&S (oriëntatie- en schakelklassen) van het
Noorderpoortcollege. Leerlingen met een afgeronde opleiding kunnen zich
oriënteren op het vervolg in hun (onderwijs)loopbaan, leerlingen zonder
afgeronde opleiding kunnen ‘schakelen’ naar een hoger onderwijsniveau. Per jaar
neemt de voorziening zo’n honderd leerlingen op. Marjolein Steenkamp, docent en
mentor: ‘Omdat wij ons duidelijk presenteren als een voorziening – leerlingen
kunnen zich er niet inschrijven – trekken we er veel tijd voor uit wanneer een
leerling interesse toont. De intake duurt dan ook drie kwartier.’ Steenkamp
bemerkt dat het juist aan die intake vaak schort op andere scholen. ‘Aan veel
leerlingen die hier komen, merken we dat ze nooit een goede beroepsvoorlichting
hebben gehad, hebben verkeerd beroepsbeeld, een verkeerde keuze hebben gemaakt
of nauwelijks begeleiding bij hun keuzes hebben gehad. Grotere scholen hebben er
vaak geen belang bij omdat zij juist grote leerlingenaantallen binnen willen
halen.’
De groepen van Steenkamp, Jonker en Van Geffen kenmerken zich door hun
kleinschaligheid. Zo werkte Van Geffen vorig jaar onder meer met 24 leerlingen,
verdeeld over twee groepen, in het beroepsopleidende traject Doorstart. ‘Dan
gaat het om schoolverlaters met hele specifieke leervraag en -doelen . Ze kwamen
bijvoorbeeld altijd te laat, vertoonden agressief gedrag, werden vaak gepest of
konden niet samenwerken. Naast een zo individueel mogelijke begeleiding, hebben
deze groepen veel mentoruren.’
Outreachend
Iedere leerling die uitvalt, komt terecht bij het Groningse RMC
(Regionale Meld- en Coördinatiepunt). Vorig jaar waren dat, volgens de
RMC-cijfers, 357 scholieren. In ongeveer zestig procent van de gevallen waren
scholen de verwijzers. Plusminus veertig procent kwam er terecht via het Centrum
voor Werk en Inkomen (waar de jongere die met stille trom van school vertrok,
aanklopt voor werk en inkomen) en het Jongerenloket (waar alle jongeren van 16
tot en met 23 geregistreerd staan die recht hebben op een bijstandsuitkering).
Hiernaast had het RMC nog een ‘werkvoorraad’ van 128 leerlingen, wat wil zeggen
dat deze aanmeldingen stamden uit het jaar daar voorafgaand maar nog niet in een
traject waren geplaatst. ‘Die verhalen over een extreem hoge uitval geloof ik
niet zo,’ vertelt medewerker Otto Jongsma van het RMC. ‘Volgens mij ligt het
ergens tussen de 25 en 30 procent, op z’n hoogst.’
Jongsma noemt het berekenen van de aantallen schooluitvallers een
‘lastige rekensom’, waar hij liever niet zijn vingers aan brandt. In de vele
statistieken staan uitvallers vaak verschillend geregistreerd zodat vergelijking
ondoenlijk is. In de volksmond genoemde ‘uitvallers’ hoeven niet daadwerkelijk
uit te vallen, maar zakken soms gewoon af naar een niveau lager. Ook is RMC
sterk afhankelijk van het feit in hoeverre scholen hun (ex)leerlingen aanmelden.
‘Tot voorkort rapporteerden veel scholen onvoldoende aan ons, omdat wij de
leerling doorgaans niet of niet snel in behandeling konden nemen. We hadden te
weinig personeel, maar die situatie is met de komst van een aantal
trajectbegeleiders verbeterd. Daarnaast is er sinds 6 december vorig jaar de
RMC-wet die scholen verplicht voortijdig schoolverlaters aan ons te melden. Maar
eigenlijk hebben we met twee fte’s nog te weinig personeel om een instroom van
435 te verwerken.’
Vanwege de voortdurende druk op het personeel, noemt Jongsma de begeleiding
vanuit het RMC zeker niet optimaal. Hij benadrukt dat vooral de (ex)leerlingen
die zorg nodig hebben te weinig aandacht krijgen. ‘Wij zijn primair
verantwoordelijk voor verwijzing naar een onderwijsinstellingen. Dat betekent
dat zorgleerlingen dan op de tweede plaats komen.’
Vanuit haar werkveld merkt Aletta Buiskool van het Jongerenloket dat
het inderdaad nog vaak schort aan goede en snelle doorverwijzingen. Het loket
bestaat inmiddels vier jaar. Verschillende instantie voor werk en inkomen werken
er samen. Wanneer dat nodig is probeert het Jongerenloket voor verschillende
jongeren die er staan ingeschreven – in totaal tweeduizend – voor of tijdens het
werk of opleiding een zorgtraject te regelen. ‘Waar het nu regelmatig op
vastzit, is dat de hulpverlening erg langs elkaar heen werkt. Veel jongeren die
op school uitgevallen, hebben snel een goede hulpverlening nodig. Maar de zorg
laat soms te lang op zich wachten – al dan niet als gevolg van wachtlijsten – of
verschillende partijen werken elkaar als ware tegen. Een vervelende eigenschap
van hulpinstanties is ook dat deze een jongere soms langer vasthoudt dan
eigenlijk nodig is.’
Buiskool is zelf vrij onorthodox in haar benadering. ‘Dikwijls zoek ik
de jongere op, via een huisbezoek of gewoon net zo lang bellen tot ik contact
krijg. Veel jongeren komen heus niet uit hun zelf, al was het alleen maar
vanwege hun wantrouwen in instanties. Elke jongere verdient een intensieve en
positieve begeleiding, want niemand mislukt voor de lol. Ik denk dat het
belangrijk is dat de noodzakelijke instanties ook meer outreachend gaan
werken.’/Karsten Pos