In 1987 omschreef de Welzijnswet al dat de regierol
voor het welzijnsbeleid bij de gemeente ligt. Zij staat immers dicht bij de
burger en weet wat er lokaal nodig is voor een goed sociaal beleid. Nu, zestien
jaar na dato, blijkt dat gemeenten nog altijd grote moeite hebben met de
invulling van die rol. Het gevolg is dat veel knelpunten op het gebied van
lokaal sociaal beleid onvoldoende worden opgelost, zo blijkt uit recent
onderzoek van Berenschot. Ondertussen vragen veel instellingen de gemeente om
het voortouw te nemen in de gezamenlijke aanpak van problemen als leefbaarheid
in de wijken, veiligheid, integratie, een toenemend aantal dak- en thuislozen en
overlast van probleemgroepen.
In de praktijk blijken gemeenten hun regierol vaak in te vullen door het al
dan niet toekennen van subsidies op het gebied van lokaal sociaal beleid. Daar
ontstaat volgens Berenschot direct het grootste probleem. Want gemeenten kunnen
op die manier alleen sturing geven aan instellingen met wie zij een directe
financiële relatie hebben. Van een goed regisseur mag echter worden verwacht dat
die een bepaald doel voor ogen heeft, en alle partijen die kunnen bijdragen aan
het realiseren van dat doel erbij betrekt. Ook die waarmee geen financiële
relatie bestaat of die onder de bevoegdheid van andere bestuurslagen vallen,
zoals de landelijk aangestuurde politie, de jeugdzorg waarvoor de provincie
verantwoordelijk is of de geprivatiseerde woningcorporaties.
Het onderzoeksrapport ‘De werkelijkheid van de welzijnswet’, dat het
Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP) in december uitbracht, komt tot eenzelfde
conclusie als Berenschot. Maar in plaats van lokaal sociaal beleid oordeelt het
SCP over het gehele welzijnswerk. ‘Verschillende aspecten van de regierol komen
nog niet goed uit de verf,’ stelt het SCP. ‘Veel gemeenten erkennen dat er
feitelijk geen of weinig regie is en oordelen kritisch over de sturing. Ook
instellingen denken vaak minder positief over de regie van de gemeente.’
Lastenverzwaring
Gouda is één van de gemeenten die het Sociaal en Cultureel Planbureau
onderzocht. Hier concludeert het SCP dat de positie van het welzijnswerk binnen
het gemeentelijk apparaat niet sterk is. Integraal en interactief beleid staat
er nog in de kinderschoenen en is niet structureel. De regierol is beperkt en de
gemeente mist een visie op lokaal welzijnsbeleid.
Dick de Wit, directeur van de Stichting Welzijn Gouda, onderschrijft de
visie van het SCP. ‘Het probleem in Gouda is dat de gemeente geen basisvisie
heeft waar het lokaal sociaal beleid naartoe moet. Er is alleen op onderdelen
beleid geformuleerd en ontwikkeld. Maar er is geen samenhang, het beleid is
versnipperd en gedateerd. Als welzijnsorganisatie willen wij van de gemeente
weten wat het lokaal sociaal beleid voor de komende tien jaar is, waar je
naartoe kan werken en wat voor scenario’s daarbij worden gehanteerd. Die
langlopende visie heb je nodig voor je bedrijfsvoering als welzijnsinstelling.
Maar als je dat nu aan de gemeente vraagt, wordt het stil.’
Volgens De Wit realiseert de gemeente zich dat die leemte er is. Ze heeft
opdracht gegeven aan een onderzoeksbureau om in kaart te brengen wat er is aan
gefragmenteerd lokaal sociaal beleid. Een beetje laat, zestien jaar na de
decentralisatie van het welzijnsbeleid? ‘Ja,’ zegt De Wit, maar het is ook weer
niet zo dat er zestien jaar lang niets is gebeurd. Er is wel degelijk lokaal
sociaal beleid ontwikkeld. Maar dit is sectoraal in plaats van integraal
vormgegeven. Er is beleid voor de sociale dienst, voor de dienst cultuur, voor
de dienst sport, enzovoorts. Die aanpak is gebaseerd op een zeer oude nota over
het gemeentelijk welzijnsbeleid, en vooralsnog is er geen nieuwe. ‘
‘De kritiek op de gemeentelijke regierol en gebrek aan visie is zonder
meer terecht,’ zo geeft Henry van Diest, hoofd van de afdeling beleid van de
dienst onderwijs en welzijn in Gouda, volmondig toe. Maar momenteel werkt de
gemeente Gouda aan een beleidskader lokaal sociaal beleid. Deze maand moet die
in het College van B & W worden vastgesteld. ‘Als het onderzoek eind dit
jaar nog een keer wordt gehouden, dan zal het beeld heel anders zijn. ‘
Van Diest wijst er ook op dat gemeenten het vanwege de voortschrijdende
decentralisatie steeds drukker hebben gekregen. Ze kregen er in de loop der
jaren steeds meer taken bij, zoals bij het onderwijs of de maatschappelijke
opvang. ‘Dit is niet in een keer gegaan, maar het is over vele jaren
versplinterd,’ zegt Van Diest. ‘Het gevolg is dat de gemeenten alles ook
versplinterd hebben opgepakt. De trend in Gouda is nu om de verschillende
beleidsterreinen meer op elkaar af te stemmen. Voor een deel is dat gelukt, voor
een ander deel nog niet. En vergeet niet dat het werkveld zelf ook versplinterd
en verkokerd is. Wij zijn er dan wel onvoldoende in geslaagd de partijen bij
elkaar te brengen, maar de organisaties hebben op hun beurt ook moeite met het
vinden van samenwerkingspartners. Je kunt alleen samenwerken op het gebied van
brede scholen of buurt- en wijkontwikkeling als je in staat bent ontschot te
denken.’
Volgens het onderzoek van Berenschot vindt tachtig procent van de
geïnterviewden dat de meerderheid van de beleidsmedewerkers van de gemeenten de
vaardigheden mist om effectief regie te voeren, juist omdat zij denken in
departementale kokers. Het ontschot denken, zoals Van Diest van de gemeente
Gouda het noemt, is bij medewerkers van de gemeente dus niet bepaald gemeengoed.
En zolang het ontbreekt aan burgemeesters en wethouders die hun nek durven uit
te steken om tot een gezamenlijke visie en aanpak te komen, zal dit beeld niet
snel veranderen. Wat dat betreft, is Van Diest ook bereid de hand in eigen
boezem te steken. ‘We voeren over onze taken binnen de gemeente nu een
discussie. We hebben veel te lang de neiging gehad alles zelf uit te willen
voeren, van het bestuur van het openbaar onderwijs tot het beheer van
sportaccommodaties. We hebben zelfs een eigen bureau voor de uitvoering van de
Wet Voorzieningen Gehandicapten, terwijl je die taak toch ook bij bijvoorbeeld
het regionale indicatie orgaan zou kunnen onderbrengen. Wij zijn nu bezig te
bepalen wat voor overheid we eigenlijk willen zijn. En dat is een kleine,
krachtige en kundige overheid, die in staat is daadwerkelijk de regierol op zich
te nemen.’
Verkokering
‘Iedereen is het erover eens dat de regierol van gemeenten te weinig uit de
verf komt,’ stelt Hans Baaijens, hoofd van de afdeling Welzijn en Zorg bij de
Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG). ‘Maar eveneens is iedereen ervan
overtuigd dat er geen alternatief is voor de gemeente als regisseur. De gemeente
stuurt sommige partijen, waarmee ze wil samenwerken om problemen te lijf te
gaan, financieel niet aan. Dan is het voor haar ook lastig om een sluitende
keten van voorzieningen te maken.’
Of het niet beter is om tot één financieringsstroom te komen? ‘Persoonlijk
is me dat een brug te ver,’ zegt Baaijens. ‘Wanneer het om lokaal sociaal beleid
gaat, ben ik ervan overtuigd dat de gemeente het aangewezen orgaan is voor de
regiefunctie vanwege de kennis die de lokale partijen en instellingen hebben.
Wanneer je dat naar een groter en regionaal niveau tilt, zullen de
regieproblemen alleen nog maar groter worden.’
Het onderzoek van Berenschot gaat ook in op de ambtelijke verkokering. Dit
is één van de oorzaken dat veel gemeentelijke sociale problemen niet integraal
worden opgepakt. ‘Bij serieuze maatschappelijke vraagstukken is een integrale
inzet van verschillende gemeentelijke diensten en sectoren nodig. Dit betekent
dat de gemeentelijke organisatie ook intern moet samenwerken,’ zo stelt het
onderzoeksbureau. ‘Dat is voor veel gemeenten lastig, vanwege de nog steeds
aanwezige verkokering. Zestig procent van de geïnterviewde wethouders,
directeuren en beleidsmedewerkers geeft aan dat dit een probleem is binnen hun
gemeente.’
Hans Baaijens van de VNG meent echter dat je niet alles op de verkokering
kunt gooien. ‘Het welzijnswerk heeft de afgelopen jaren politiek en ambtelijk
weinig aandacht gekregen. Terwijl het van oudsher wel een sector is die veel aan
vernieuwing en ontwikkeling van nieuwe werkvormen doet. Denk aan de
vermaatschappelijking van zorg, de ontwikkeling van brede scholen,
reïntegratietrajecten voor werk en inkomen. De sector krijgt van alles op zich
af en weet daar over het algemeen goed mee om te gaan. Maar veel gemeenten zijn
er nog niet op toegerust. Het is eerder een kwestie van positionering dan van
verkokering.’
Zwabberend beleid
Volgens het SCP hebben gemeenten het formuleren van een visie op het
welzijnsbeleid tot nu toe liever overgelaten aan de welzijnsinstellingen.
Weliswaar waarderen deze organisaties de beleidsvrijheid die dat met zich
meebrengt, maar tegelijkertijd geven ze aan dat ze behoefte hebben aan duidelijk
benoemde kaders en prioriteiten. Want, zo luidt de klacht, binnen de
welzijnssector domineert nog te veel de incidentenpolitiek. Het beleid stoelt
niet zozeer op een toekomstgerichte visie, maar wordt bepaald door plotselinge
gebeurtenissen in de samenleving. Na klachten van burgers over bijvoorbeeld
jongeren die overlast veroorzaken, gaat plotseling veel aandacht naar deze
problematiek uit, ten koste van een breder preventief beleid. Vaak komt er dan
geld beschikbaar voor financiële prikkels op dit gebied. En het feit dat er geld
is om projecten op te zetten bepaald dan de richting van het lokaal sociaal
beleid, in plaats van een visie van de gemeente op wat er eigenlijk zou moeten
gebeuren. Daardoor ontstaat er ook een tekort aan structurele inzet voor het
beleid.
Het SCP stelt dat dit zwabberende beleid sterker is op het terrein van
welzijn dan op dat van andere sectoren. Het leidt ertoe dat de gemeente de
neiging heeft de instellingen te overvragen. ‘Gemeenten willen volgens de
instellingen voor een dubbeltje op de eerste rang zitten.’
‘Er is absoluut sprake van ad hoc-beleid in plaats van een beleid dat
gestoeld is op een duidelijke gemeentelijke visie,’ beaamt Dick de Wit van
Stichting Welzijn Gouda. ‘Een groepje jongeren dat overlast veroorzaakt,
mogelijke rellen met oud en nieuw, die zaken bepalen dikwijls de agenda. Voor
een deel gaat dat ten koste van structureel beleid en het wordt gestimuleerd
door allerhande subsidiepotjes die kunnen worden aangesproken voor projecten
gericht op dergelijke incidenten. Maar voor een deel blijft het natuurlijk wel
nodig om flexibel in te kunnen spelen op de actualiteit. Binnen een
basiscontract tussen de welzijnsinstelling en de gemeente moet daar natuurlijk
wel voldoende ruimte voor blijven, zowel financieel als organisatorisch. Je kunt
niet alles voor een jaar dichttimmeren.’
Overigens blijkt uit de onderzoeken dat het met de positie van het
welzijnswerk binnen het gemeentelijk apparaat niet één en al kommer en kwel is.
Ondanks de tekortschietende regierol van gemeenten stelt het Sociaal en
Cultureel Planbureau dat het welzijnswerk als gevolg van de decentralisatie
minder schade heeft opgelopen dan menigeen in de sector verwachtte. En
gemeentelijke regie of niet, de sector zou de afgelopen jaren in aanzien hebben
gewonnen. Ook is het een serieuze gesprekspartner geworden, zowel voor gemeenten
als voor de private partners uit de fysieke en economische sector. Tevens wordt
het welzijnswerk vaker geconsulteerd als het gaat om stadsvernieuwingsprojecten
of toekomstscenario’s op het terrein van ruimtelijke ordening. De gemeentelijke
beleidsnota’s mogen het dan veelal nog niet zo verwoorden, maar volgens het SCP
is er ‘inzicht ontstaan over het feit dat bij de planning en het ontwerp van de
fysieke en economische infrastructuur er aan het sociale aspect, het welzijn van
mensen, onvoldoende aandacht is geschonken in het verleden.’/Eric de
Kluis