Bijna één op de vijf mensen in Nederland sterft ten gevolge van
pijnbestrijding, zo is gebleken uit onderzoeken naar het medisch handelen rond
het levenseinde in 1990 en 1995. Dat wordt echter geen euthanasie genoemd. Want
de dood treedt slechts in als bij-effect van de pijnbestrijding.
Een nieuw onderzoek is momenteel in de opstartfase. Volgens professor
John Griffiths zou bij dat onderzoek meer aandacht moeten worden besteed aan de
exacte doodsoorzaak, de combinatie van medicijnen die artsen toedienen en het
doel dat de artsen voor ogen staat wanneer ze de medicijnen geven. In een recent
artikel in het blad Medisch Contact gaf Griffiths, samen met anesthesioloog P.
Admiraal, twee mogelijke verklaringen voor het hoge sterftecijfer door
pijnbestrijding: ofwel er wordt veelvuldig levensbekortend gehandeld door artsen
onder het mom van pijnbestrijding – al dan niet op verzoek – of artsen schrijven
de dood in veel gevallen toe aan pijnbestrijding, terwijl de patiënt
uiteindelijk toch gewoon aan zijn ziekte overlijdt. Want, zo stellen zij, artsen
denken vaak met morfine het leven van een patiënt te verkorten. Maar dat is
alleen mogelijk als de patiënt nog geen morfine heeft gekregen en de dosis zeer
hoog is. Bij morfine treedt namelijk al snel een zeer hoge tolerantie op. Zelfs
als de dosering sterk wordt opgevoerd, leidt dat niet tot de dood. Maar, zegt
Griffith, artsen weten dat niet en denken dat zij het overlijden van de patiënt
hebben bespoedigd.
Volgens die stelling zijn artsen óf hypocriet, óf onkundig. Een
weinig complimenteuze keuze voor de artsenstand?‘Wanneer we
het sterfecijfer ten gevolge van pijnbestrijding – 18,5 procent – tijdens
congressen in het buitenland noemen, wordt daarop door vele deskundigen met
ongeloof gereageerd. De reactie luidt dan vaak: “dat kan gewoon niet, je kunt
mensen toch niet op die manier afmaken met pijnbestrijders?” Maar als een
patiënt al eerder morfine heeft gekregen is het vrijwel niet mogelijk hem
daarmee te laten sterven. Het kan natuurlijk zo zijn dat de getallen gewoon
kloppen en dat inderdaad één op de vijf mensen overlijdt als gevolg van
pijbestrijding.
Maar er zijn ook andere verklaringen mogelijk. Sommigen zien in dat
cijfer een grote hoeveelheid verborgen levensbekortend handelen, al dan niet op
verzoek. Om het leven met morfine te beëindigen is een dosis nodig die zo hoog
is, dat je niet meer redelijkerwijs van pijnbestrijding kunt spreken. Als dat de
verklaring is voor het hoge percentage sterfte door pijnbestrijding, dan
sjoemelen artsen met hun intenties. Ze zijn dan meer gericht op de dood van de
patiënt dan ze zelf aangeven. Anderen schrijven het hoge cijfer toe aan onkunde
van artsen met betrekking tot de dodelijke werking van morfine. Ze denken dat de
dood is ingetreden door morfine, terwijl de patiënt is overleden aan zijn
ziekte.’
Heeft wetgeving omtrent euthanasie wel zin als we niet eens
weten waarover we het precies hebben?‘De politiek richt zich
voornamelijk op de meldingsfrequentie. Ongeveer vijftig procent van de
euthanasie wordt niet gemeld en dat percentage moet omlaag. Maar wat zegt zo’n
getal? Het maakt alleen duidelijk dat artsen in de helft van de gevallen
valselijk een natuurlijke dood rapporteren terwijl ze weten dat ze feitelijk
euthanasie hebben gepleegd. Het probleem is niet zozeer de liegende artsen. Veel
groter en moeilijker in de greep te krijgen is de overlap tussen euthanasie,
pijnbestrijding en abstinentie, het onthouden of stopzetten van een
levensverlengende handeling. Het aantal gevallen van euthanasie vormt een
peulenschil in vergelijking met deze andere doodsoorzaken waaraan een medische
beslissing ten grondslag ligt. Ongeveer de helft van alle sterfgevallen in
Nederland is het gevolg van wat een arts doet of laat. Euthanasie maakt daar
maar vier procent van uit. Bij de rest gaat het om levensbeëindiging als gevolg
van pijnbestrijding en abstinentie. Als het enige effect van de wet is dat
artsen patiënten op een andere wijze laten sterven, heb je niet zoveel bereikt.
Ik zeg niet dat regulering van euthanasie niet goed is, maar het sterven als
gevolg van abstinentie en pijnbestrijding zou op dezelfde manier geregeld moeten
worden. Dan pas heb je een effectief controlesysteem. De zorgvuldigheid bij die
laatste twee is momenteel niet te vergelijken met die bij euthanasie. Bij de
regelgeving omtrent euthanasie staat bijvoorbeeld de wens van de patiënt om te
sterven centraal. Zelfs overleg met de patiënt is niet geregeld bij andere
vormen van levensbekortend handelen.’
U zegt daarmee dat beslissingen worden genomen om patiënten te
laten sterven zonder dat ze daarover worden geïnformeerd?‘Het
gebeurt op grote schaal dat mensen die nog aanspreekbaar zijn sterven, doordat
de arts een beslissing neemt tot abstinentie of tot levensbekortend handelen met
pijnstillers, zonder dat de patiënt of de familie daarover wordt geconsulteerd.
Een arts mag immers niet medisch zinloos handelen. Maar ik denk niet dat je als
arts daaraan de conclusie mag verbinden dat je helemaal niet met de patiënt
hoeft te praten wanneer je voortzetting van de behandeling zinloos acht. De
patiënt heeft immers recht op een second opinion en dat recht wordt hem dan
ontnomen. Het probleem is dat er geen regels hierover zijn. Artsen beschouwen
deze situatie ook als een groot gemis. Artsen hebben vaak het idee dat ze maar
wat moeten aanrommelen, terwijl zij dat zelf helemaal niet willen. Maar het moet
niet al te moeilijk zijn de regelgeving omtrent euthanasie van toepassing te
maken op alle gevallen van levensbekortend handelen.’
Waarom gebeurt dat dan niet?‘Daar zit een
zeker element van struisvogelpolitiek in. Het was voor minister Borst al
moeilijk genoeg de euthanasiewetgeving door de Tweede Kamer te loodsen. Als ze
de deksel van de doos met abstinentie en sterfte door pijnbestrijding zou
openen, dan zou dat wellicht in haar visie een bedreiging voor de door haar zo
gewenste legalisering van euthanasie hebben betekend.’
De medische wetenschap heeft ervoor gezorgd dat mensen een paar
jaar langer leven, maar dat is vaak niet het meest gezonde deel van het leven.
Is het niet logisch dat sterven steeds meer een medische aangelegenheid is
geworden en dat het ook aan de medische wetenschap is te bepalen waar het eind
ligt?‘Ja. Ik hoorde onlangs een intensive care-arts zeggen dat
honderd procent van de sterfgevallen waar hij mee te maken krijgt het gevolg is
van het onthouden van levensverlengend medisch handelen. In principe is men in
staat een lichaam voor onbepaalde tijd in werking te laten. Ook de ziekten
waaraan mensen sterven – zoals de ziekte van Alzheimer en kanker – doen de
euthanasievraag toenemen. Aan acht procent van alle sterfte in Nederland ligt
een verstervingsbesluit (geen vocht en voeding meer toedienen als mensen zelf
niet meer eten en drinken, red.) ten grondslag. In verpleeghuizen ligt dat
percentage zelfs op 22 procent. Daar is niets mis mee, want het is een
natuurlijk verloop bij dementie dat mensen op een bepaald moment geen eten en
drinken meer willen. De afgelopen tien à vijftien jaar zijn we tot de conclusie
gekomen dat het niet zinvol is het leven van deze mensen te blijven rekken. Maar
ook daar moet je dan wel goede procedures voor hebben.’/Eric de
Kluis