‘Als ik de krant lees of televisie kijk en het gaat
over de Bijlmerramp, dan word ik onrustig. De parlementaire enquête laat me niet
onberoerd. Ik kan er niets over zien of horen zonder dat ik daarbij met cliënten
in mijn achterhoofd zit,’ zegt Victor Kense, tegenwoordig manager zorgzaken bij
het sociaal-psychische dienstencentrum Oost in Amsterdam. Zes jaar geleden was
hij hoofd van de afdeling psychotherapie van de toenmalige Riagg Zuid-Oost.*
Zijn collega Ad Oud, coördinator van het traumateam van de Riagg, ondervindt
hetzelfde gevoel van onrust. ‘Ik hoop van harte dat de enquête de waarheid boven
tafel haalt, een waarheid waar niemand onderuit kan. De slachtoffers hebben die
erkenning nodig. Zolang er geen duidelijkheid is over wat er is gebeurd, komt
het verwerkingsproces niet op gang.’
Hoe reageerde u destijds op de ramp?
Oud: ‘Eerst met veel ongeloof, ik had het gevoel dat we in een film waren
beland. Het duurde even voordat doordrong wat er nu echt was gebeurd. De maandag
erna ben ik bij de flats gaan kijken. Dat maakte me wel een beetje angstig voor
wat ons te wachten stond. Maar ik heb geprobeerd mijn emoties in te kapselen. Ik
moest mijn kruit drooghouden. In de eerste periode richtte ik me vooral op het
lange baan-werk. Ik zat in de stuurgroep die een plan aan het uitdenken was over
hoe we de mensen op de lange termijn het beste konden bijstaan, terwijl Victor
zich bezighield met de organisatie van de eerste opvang van de slachtoffers.’
Kense: ‘Je reageert met ontkenning en je hebt in die eerste periode soms de
absolute fantasie dat het allemaal niet is gebeurd als je ’s maandags op je werk
komt. Het zou zó fijn zijn als alles voorbij was, heb ik vaak gedacht. Wat me
veel kracht heeft gegeven is de stille tocht een week na de ramp, ter
nagedachtenis van de overledenen. Daar zijn we met veel collega’s bij geweest.
Het was een bijzondere gebeurtenis, waar een enorm solidariteitsgevoel heerste.
Het idee van:we staan met z’n allen voor hetzelfde. Na die dag kostte het mij
minder moeite een professionele houding aan te nemen.’
Hoe verliep de eerste opvang van de slachtoffers?
Kense: ‘Toch wel chaotisch. De Riagg had geen actieve rol toebedacht
gekregen in het rampenplan van de gemeente, maar we werden de eerste dagen wel
overspoeld met mensen die gewoon kwamen binnenlopen voor hulp. De wachtkamers
zaten vol. Zo’n vierhonderd slachtoffers meldden zich aan. Alle spreekuren
vervielen, we probeerden simpelweg zoveel mogelijk mensen op te vangen. De
capaciteit was een probleem. We hadden extra hulpverleners nodig. Daarvoor
haalden we zelfs mensen uit Groningen. Onze eigen collega’s moesten afspraken
met een deel van hun vaste cliënten afzeggen. We maakten veel overuren en
stuurden elkaar ’s avonds naar huis met “het is al acht uur, ga jij nu maar weg,
ik help deze cliënt nog wel”. Zo’n soort sfeer was er.’
Wat hadden jullie de mensen te bieden?
Kense: ‘Na aanmelding kregen de cliënten eerst drie individuele gesprekken.
Zij konden hun verhaal kwijt en wij konden hun klachten monitoren en proberen
hen een beetje gerust te stellen. Kort daarna begonnen we met groepsgesprekken,
de zogenoemde trauma-preventieve fase. Doel hiervan was dat de mensen
gestabiliseerd zouden raken. Dat ze klaarheid kregen in wat er was gebeurd. Zo’n
honderd mensen hebben gebruik gemaakt van die mogelijkheid. Bij de meesten
zorgde het natuurlijke aanpassingsmechanisme ervoor dat ze het alledaagse leven
weer redelijk snel konden oppakken. Anderen bleven klachten houden. De
zogenoemde getraumatiseerden vingen we daarna individueel op.’
Hebben jullie alle slachtoffers goed kunnen helpen?
Oud: ‘Gelukkig de meesten wel. Maar uit een tevredenheidsonderzoek bleek
dat een aantal mensen dat de groepsgesprekken had gevolgd, zich gefrustreerd
heeft gevoeld. Ze durfden hun diepste angsten niet te laten zien in de groep.
Dat is triest. We moeten niet vergeten dat bij sommigen het water al aan de
lippen stond vóór de ramp. Sommige bewoners verkeerden in de illegaliteit, of
kampten met andere problemen die al heel veel spanningen met zich meebrachten.
De ramp was voor hen de druppel. De mensen die hun heil elders wilden zoeken,
hebben we zoveel mogelijk doorverwezen. Onze contacten met kerken en
multiculturele instellingen zijn sindsdien stevig aangehaald.’
Vindt u achteraf dat u het goed heeft gedaan?
Oud: ‘Ondanks de hectiek en het feit dat we nog nooit zo’n grote ramp voor
de kiezen hebben gehad, zijn we steeds heel professioneel te werk gegaan. Daar
durf ik mijn handen wel voor in het vuur te steken.’ Kense: ‘Echte fouten hebben
we niet gemaakt. Wel heb ik sommige zaken verkeerd ingeschat. Naïef misschien,
maar ik dacht dat we de hulpverlening aan de slachtoffers na anderhalf jaar wel
aardig rond zouden hebben. Maar er zijn nog steeds mensen die niet over hun
klachten heen zijn of die pas na een paar jaar langskomen. Er zijn er ook die
ons opzoeken omdat ze kampen met bijvoorbeeld werkstress en ineens last krijgen
van nachtmerries over de ramp. Ik had nooit gedacht dat zo’n gebeurtenis er zo
in zou kunnen hakken. Ook heb ik de community-strength overschat. Ik ging er
vanuit dat slachtoffers vooral steun aan elkaar konden hebben. Maar veel
bewoners verkeerden in een totaal isolement. Die hadden helemaal geen
community.’
Hebben jullie als hulpverleners voldoende steun gehad?
Kense: ‘We steunden elkaar zoveel mogelijk. Veelal tussen de bedrijven
door, in korte, informele gespreken op de gang bijvoorbeeld. Als je lange dagen
maakt en de hele tijd hebt gepraat met rampslachtoffers, dan heb je het gehad.
Dan ga je niet nog eens langdurig napraten met je collega’s over je eigen
emoties. Dan wil je wat anders doen.’ Oud: ‘We organiseerden debriefings voor
onze hulpverleners, maar daar bleek na verloop van tijd niet zoveel behoefte aan
te zijn. Gelukkig is niemand overspannen geworden na de ramp, dat zegt wel iets
natuurlijk.’
Heeft de ramp uw kijk op uw werk veranderd?
Kense: ‘Absoluut. Ik ben bescheidener geworden. Ik dacht altijd dat ik
alles aan zou kunnen wat betreft verhalen van cliënten. Maar bij zo’n ramp krijg
je zoveel over je heen. Dat gaat je niet in je koude kleren zitten. Ik heb mijn
eigen grenzen ervaren.’ Oud: ‘Het heeft me geleerd de relativiteit van onze
business in te zien. In mijn therapeutenoptimisme dacht ik altijd dat we alle
mensen zouden kunnen behandelen. Maar zo’n traumatische gebeurtenis op zo’n
grote schaal doet je inzien dat sommige problemen moeilijker liggen dan je
denkt. Op het gebied van traumatherapie heb ik veel bijgeleerd. Wij
hulpverleners hebben nogal de neiging onze cliënt op de stoel te willen zetten
en hem zijn problemen zo snel mogelijk te laten verwerken. Als dat op weerstand
stuit bij het slachtoffer, zeggen we: “U stopt het weg”. Dat vind ik getuigen
van arrogantie bij de hulpverlener. We moeten meer uitgaan van de cliënt, die
geeft zelf wel aan wanneer hij toe is aan verwerking. Het is belangrijk dat hij
eerst zijn gevoel van veiligheid terugkrijgt en dat wij hem serieus nemen. Je
kan je soms afvragen of het oprakelen van alle ellende niet te schadelijk
is.’/Jeannine Westenberg