Sinds een moeder van een gepeste leerling vorige maand
de eerste officiële aanklacht tegen een school indiende omdat haar kind
stelselmatig werd gepest, buitelen beleidsmakers, pedagogen en ouderverenigingen
over elkaar heen met voorstellen om korte metten te maken met pesten op school.
Hoe realistisch of onrealistisch de voorstellen ook zijn, van een
kinderombudsman die pesters opspoort tot opvoedcursussen voor ouders van
pestkoppen. ze maken in ieder geval duidelijk dat het probleem serieus wordt
genomen. En niet voor niets. Want uit een recent onderzoek bleek dat een groot
deel van de kinderen die op school zijn gepest, daar jaren later nog last van
hebben.
De Riagg Noord-Limburg gooit het echter over een andere boeg. Samen met het
regionaal instituut voor zorg en welzijn Synthese en de GGD ontwikkelde de
instelling de cursus ‘Plezier op School’. In de cursus leren aankomende
brugklassers hun sociale vaardigheden te verbeteren, om daarmee de kans op
pesterijen te verkleinen. In tegenstelling tot langdurige
hulpverleningstrajecten om kinderen weerbaarder te maken, duurt deze cursus
slechts twee dagen. Afgelopen zomer werd de cursus voor de vijfde keer
georganiseerd. En met verbluffende resultaten.
‘Alle twaalf kinderen die aan de eerste cursus ‘Plezier op School’ hadden
deelgenomen, vertelden op een terugkomdag dat ze voor het eerst vrienden en
vriendinnen hadden en niet meer werden gepest,’ aldus Marleen Faber,
preventiemedewerkster bij de Riagg Noord-Limburg. Diverse gemeenten hebben
inmiddels aangegeven interesse te hebben voor de aanpak van de Limburgse Riagg.
Naar aanleiding daarvan hebben de initiatiefnemers een trainershandleiding en
een cursuspakket opgesteld. Momenteel wordt met het ministerie van Justitie
overlegd om train-de-trainers bijeenkomsten te organiseren om ‘Plezier op
School’ landelijk te implementeren.
Waarin schuilt de kracht van deze cursus?‘In
het moment waarop de cursus wordt gegeven en in de compacte aanpak. We geven de
cursus in de laatste week van de zomervakantie, op het moment dat ze overgaan
van de basisschool naar het voortgezet onderwijs. De kinderen gaan over naar een
nieuwe situatie. Dat biedt nieuwe kansen. Normaal gesproken krijgen ze die niet.
Kinderen die veel gepest zijn op de basisschool komen op hun nieuwe school al
binnen met een houding van “als dat maar goed gaat”. Door die houding zijn
binnen een week de kaarten geschud en herhaalt de situatie zich. Daarom is het
zo belangrijk dat we kinderen op dat moment een rugzakje met zelfvertrouwen en
weerbaarheid meegegeven. Daarnaast schuilt de kracht erin dat we de kinderen in
korte tijd een aantal basisvaardigheden aanleren. Andere cursussen worden vaak
over een langere periode gegeven en dan anderhalf uur per week. Het gevolg is
dat de zaken die je kinderen leert snel weer wegzakken. Nu zijn we twee dagen
lang bezig met basisvaardigheden als: hoe sta je, hoe kijk je, hoe knoop je een
praatje aan, hoe kom je een klas binnen? Wat moet je doen als je in de pauze bij
een groepje wilt staan? Kinderen die moeite hebben met sociale contacten en die
worden gepest hebben drie opties: knokken, wegkruipen of aanpakken. Wij leren ze
de situatie aan te pakken. Je ziet dat bij deze kinderen de eerste dag de knop
al langzaam omgaat. De tweede dag wordt dat effect versterkt. Van de 72 kinderen
die de cursus tot nu toe hebben gevolgd, hebben we er maar drie doorverwezen
naar de jeugdhulpverlening.’
Als deze aanpak zo goed werkt, waarom dan nog doorgaan met
langere trajecten om de weerbaarheid te vergroten?‘Het succes
van de training heeft me wel aan het denken gezet. We zouden de cursus
bijvoorbeeld ook in andere vakanties kunnen aanbieden. Of de cursussen in de
zomervakantie ook geven aan kinderen die overgaan naar volgende klas. Daarnaast
denken we aan een modulaire aanpak. Nu krijgen alle kinderen dezelfde training.
Maar ze hoeven niet allemaal de basisvaardigheden omtrent het beginnen van een
praatje of kennismaken met andere kinderen te leren. Zo begin ik volgende week
ook met een training voor de ‘lichtere’ kinderen, die alleen in moeilijke
situaties de verkeerde keuzes maken in hun omgang met boosheid en
verdriet.’
Waarom wordt het ene kind gepest en het andere
niet?‘Dat is een complex geheel met een aantal vaste
ingrediënten. Er moet een potentieel slachtoffer aanwezig zijn. Die zit in
iedere klas. Een kwetsbaar kind dat onder aan de hiërarchie staat. Dat kind moet
ook gemakkelijk geraakt kunnen worden, anders heeft het pesten geen effect. Niet
ieder verlegen kind wordt immers gepest. Daarbij moet er ook een pester zijn,
een kind dat macht wil laten zien. De middengroep is ook heel belangrijk. Zijn
er kinderen die het pesten kunnen stoppen of juist kinderen die eraan mee gaan
doen? En het belangrijkste is het klimaat van de school en de klas. Heerst er
een veilig klimaat op de school? Is de leerkracht iemand die de klas goed
aankan? Wordt het slachtoffer door de leerkracht beschermd? Ook de ouders spelen
een rol in het geheel. Ze zijn geneigd hun kinderen enorm te beschermen, want ze
zijn zo kwetsbaar. Dat is logisch, maar ze moeten de problemen niet voor het
kind gaan oplossen. Ze kunnen beter handvatten bieden zodat de kinderen zelf
weerbaarder worden. Pesten is nooit alleen de schuld van de pester, het
slachtoffer, de ouders of de school. Maar ik denk wel dat de school er veel aan
kan doen om de veiligheid te vergroten en pesten geen kans te geven.’
Hoe denkt u over maatregelen om scholen aan te pakken die te
weinig aan pesten doen?‘Ik vind het belangrijk dat wordt
onderkend dat scholen iets tegen pesten kunnen ondernemen, en dat ze ook worden
verplicht een beleid daarvoor op poten te zetten. Maar het is de vraag of je dat
van bovenaf kunt opleggen. Dat besef moet eigenlijk binnen de school zelf
ontstaan. Uit een recent onderzoek bleek dat kinderen die veel worden gepest 23
meer kans hebben op een depressieve ontwikkeling en 43 procent meer kans hebben
om in de criminaliteit terecht te komen. Je mag als ouder toch verwachten dat
een school je kind beveiligt tegen een dergelijke ontwikkeling. Daar moet je als
school iets mee en daar kun je iets mee. Ze kunnen serieuze aandacht geven aan
de slachtoffers, maar ook aan degenen die pesten. Want die hebben vaak helemaal
niet door wat ze doen. Je kunt die kinderen leren hoe ze hun status kunnen
verhogen zonder dat anderen daar het slachtoffer van worden. Vaak wordt in het
onderwijs gedacht dat je pas iets tegen pesten kunt doen als je daar meer geld
en meer mensen voor krijgt. Maar het is een mentaliteitskwestie. De discussie
moet zich niet alleen verengen tot pesten, want dan hebben scholen al snel het
idee dat ze daar weinig invloed op kunnen uitoefenen. Het gaat erom dat de wil
er is om een duidelijk, veilig en empathisch schoolklimaat op te zetten. Dan
komt de deskundigheid die daarbij nodig is vanzelf.’
Onder het motto Weer Samen Naar School streeft de overheid
ernaar zo min mogelijk kinderen naar speciaal onderwijs door te verwijzen. Ze
wil zoveel mogelijk op het regulier basisonderwijs houden. Levert dat geen groep
potentiële pestslachtoffers op?‘Dat is een gevoelige snaar. Ik
ben daar nog niet uit. Ik kan de gedachtegang goed volgen dat het waardevol is
dat kinderen in een gedifferentieerd samengestelde klas zitten. Maar ik zie
kinderen ongelukkig worden in situaties waar ze niet in passen. Dat geldt voor
kinderen die eigenlijk op het speciaal onderwijs thuishoren, maar ook voor
bijvoorbeeld hoogbegaafden. Dan vraag ik me af of je het beste uit kinderen
haalt wanneer je ze les geeft in een grote gedifferentieerde brei of wanneer je
ze de mogelijkheid biedt om zich goed te voelen tussen soortgenoten. Er is een
duidelijke samenhang tussen het welbevinden van kinderen en wat ze aan
intellectuele mogelijkheden naar boven kunnen brengen. Als scholen goed beleid
voeren, zodat kinderen zich veilig voelen op school, moet de Weer Samen Naar
School-aanpak mogelijk zijn. Maar het probleem van pesten en sociale uitsluiting
van schoolkinderen is nog niet getackeld.’/Eric de Kluis