De politie komt ze steeds vaker tegen; verwarde mensen,
die kampen met een complexe problematiek. Zij hebben psychosociale problemen,
zijn verslaafd of dakloos. Een groep die soms acuut zorg nodig heeft, als er
sprake is van een psychose bijvoorbeeld. In de praktijk blijkt het vaak de
politie die deze mensen op straat treft. Het organiseren van de juiste hulp is
niet altijd even makkelijk. Buiten kantooruren kan de politie een gedwongen
opname aanvragen bij een crisisdienst. Als de noodzaak voor een gedwongen opname
er echter niet is, komt het voor dat de politie met de persoon in kwestie in de
maag blijft zitten. Om aan deze situatie een einde te maken moet de politie
beter samenwerken met de hulpverlening. Dat concludeerden de ministers van VWS,
Binnenlandse Zaken en Justitie in het in mei verschenen rapport Mensen zonder
zorg. Nu ligt er een eerste antwoord van het Korpsbeheerdersberaad en de raad
van Hoofdcommissarissen. De politie weigert ‘probleemeigenaar’ te worden en
meent dat de lokale overheid zich meer moet inspannen om het zorgaanbod voor
deze groep mensen beter te coördineren. Om dit pleidooi kracht bij te zetten,
stopt de politie met de opvang van psychiatrische patiënten in
politiecellen.
Is het een redelijke eis van de politie om geen
probleemeigenaar te willen zijn, zoals de korpsbeheerders en commissarissen in
hun reactie op het rapport stellen?‘Als de politie ervaart dat
zij er in deze problematiek alleen voorstaat, kan ik mij de reactie voorstellen.
Het is niet zo dat zij door de ggz of een andere hulpverleningsorganisaties tot
probleemeigenaar wordt bestempeld. Zij is echter wel mede-probleemeigenaar.
Wettelijk heeft de politie nu eenmaal een verantwoordelijkheid om orde te
handhaven en eerstelijns hulp te bieden. Zij kan die verantwoordelijkheid niet
ontlopen, net zoals de ggz dat niet kan. Natuurlijk is het zo dat politiecellen
niet de aangewezen locatie zijn voor de opvang van psychiatrische patiënten,
maar het is niet aan de politie om te beoordelen wie tot die categorie behoort.
Zij mag wel van de ggz verwachten dat deze beschikbaar is om die beoordeling uit
te voeren en passende hulp te bieden.’
De korpsbeheerders en hoofdcommissarissen leggen de bal bij de
lokale overheid. Die moet de verantwoordelijkheid op zich nemen voor een betere
organisatie van de zorg voor deze groep mensen. Is dat een realistische
eis?‘Ja. Bovendien komt deze opvatting van de politietop niet
uit de lucht vallen. Gemeenten hebben een verantwoordelijkheid voor de openbare
gezondheidszorg. Via de GGD’en zijn zij bovendien een belangrijke speler op de
hulpverleningsmarkt. Het ligt daarom voor de hand de lokale overheid het
zorgaanbod te laten coördineren. Dat is ook al lang afgesproken met de
gemeenten. Verleden jaar is tussen vertegenwoordigers van gemeenten,
zorgverzekeraars en vertegenwoordigers van de ggz, de maatschappelijke opvang,
de verslavingszorg en de GGD’en een convenant afgesloten dat ertoe moet leiden
dat de gemeenten medio 2001 hun regierol concreet in hebben gevuld. Het
convenant is bedoeld om de rollen van de lokale uitvoerders van de openbare
geestelijke gezondheidszorg goed op elkaar af te stemmen. Ik vind dat een goede
ontwikkeling. Te lang hebben de gemeenten zich te passief opgesteld. Daar komt
nu verandering in. Ik heb gemerkt dat de gemeenten bereid zijn hun
verantwoordelijkheid te nemen.’
Dus eigenlijk is de oplossing voor het probleem in
zicht?‘De gemeenten en hulpverleningsinstellingen zien de
noodzaak om nauwer te gaan samenwerken. Wat dat betreft denk ik dat er op korte
termijn het nodige zal veranderen en dat het huidige zorgaanbod verstandiger
ingezet zal worden. Het bieden van één centrale telefonische ingang voor alle
hulpverleningsinstellingen is vaak al een goede stap op weg naar een oplossing.
Maar met een betere organisatie is het probleem nog niet uit de wereld. Het gaat
om een groep mensen die langdurige en intensieve zorg nodig heeft. Alleen bij
adequaat case-management kan tijdig worden gesignaleerd dat het met een
psychiatrisch patiënt de verkeerde kant op gaat. Het probleem is dat de caseload
van veel hulpverleners veel te hoog is. 60 personen per hulpverlener is eerder
uitzondering dan regel, terwijl 25 wel zo’n beetje het maximum is om nog van
effectief case-management te kunnen spreken. Hulpverleners uit de ggz moeten dus
noodgedwongen prioriteiten stellen.’
Wat is de oorzaak van die capaciteitstekorten? Is het een
gevolg van de vermaatschappelijking van de ggz?‘De vraag naar
geestelijke gezondheidszorg is de afgelopen jaren sterk gestegen. Nu groeit het
beroep dat op de ggz wordt gedaan ook nog steeds. Omdat de beschikbare
capaciteit niet is gestegen, zijn er lang wachtlijsten ontstaan. Dat heeft
invloed op de mogelijkheden van de ggz om altijd en overal beschikbaar te zijn.
De problematiek vloeit zeker niet voort uit de vermaatschappelijking van de ggz.
Zo’n tien jaar geleden is de gedachtenvorming over de vermaatschappelijking in
gang gezet. Uitgangspunt is dat het beter is voor psychiatrische patiënten dat
zij zelfstandig wonen dan in een instelling. Feitelijk is het aantal beschikbare
bedden in Nederland niet of nauwelijks gedaald. Het is een hardnekkig
misverstand dat de huidige problemen zouden zijn ontstaan door een reductie van
het aantal bedden in de instellingen. De werkelijke oorzaak is de toegenomen
vraag naar geestelijke gezondheidszorg.’
Maar daarover bleef het stil in de pers.
‘Ik heb me verbaasd over alle ophef die ontstond over de reactie van de
korpsbeheerders en commissarissen op het rapport Mensen zonder zorg. Er werd
door Kamerleden 24-uursopvang door de hulpverleningsinstelling geëist. Een
vreemde eis, want de crisisopvang werkt over het algemeen goed. Psychiatrische
patiënten zouden ook sneller verplicht opgenomen moeten kunnen worden. Het is
nog maar de vraag of een patiënt daarbij gebaat is. Het besluit iemand gedwongen
op te nemen moet zorgvuldig tot stand komen. Je kunt niet zomaar stellen dat
mensen maar sneller opgeborgen moeten worden als zij geen direct gevaar vormen
voor zichzelf of hun omgeving. Natuurlijk valt er het nodige te verbeteren in de
samenwerking tussen de instellingen en in het zorgaanbod. Maar daarover zijn al
eerder afspraken gemaakt. Alle ophef is dus wat mij betreft om niets. Ik maak
mij zorgen over de beeldvorming van de psychiatrie. De hulpverlening krijgt al
snel het verwijt niet het juiste zorgaanbod te leveren, waarbij voor het gemak
vergeten wordt dat de werkdruk al erg hoog is. Daarnaast signaleer ik dat er
veel aandacht is voor incidenten met psychiatrische patiënten. Afwijkend gedrag
wordt steeds minder getolereerd en de hulpverlening wordt geacht de problemen op
te lossen. Ik maak mij misschien nog wel het meest zorgen over deze verharding
van de samenleving en het denken over psychiatrisch patiënten.’/Ivo van
Duijneveldt